Hoi jongens, ik heb hulp nodig met deze vraag. De professor heeft het uit een MIT-cursus gehaald en heeft nooit de moeite genomen om het ons uit te leggen.
Alice is op bezoek in New York. Ze belt haar vriend Bob, die in New Haven woont, vanuit een telefooncel, en ze besluiten dat Bob naar New York komt en ze ontmoeten elkaar op het treinstation. Voordat ze duidelijk kunnen maken welk treinstation, raakt de batterij van Bob’s mobiele telefoon leeg, en kunnen ze niet meer communiceren. Helaas zijn er twee treinen van New Haven naar New York: Amtrak, die aankomt in het Penn Station, en MetroLiner, die aankomt in het Grand Central, en die beide rond het middaguur aankomen. Het is duidelijk dat Bob de Amtrak of de MetroLiner kan nemen, of kan opgeven en thuisblijven. Alice kan een van beide stations controleren (maar niet beide). Het is onder hen algemeen bekend dat zij beiden verwachte nutsmaximaliseerders zijn en dat het volgende over hun voorkeuren waar is. Ze zijn onverschillig tussen Bob die de Amtrak neemt terwijl Alice het Grand Central controleert en Bob die de MetroLiner neemt terwijl Alice op het Penn Station wacht. Dat wil zeggen, elkaar missen is even slecht. Alice is ook onverschillig tussen waar ze elkaar ontmoeten. Voor Alice is wachten op het Penn Station terwijl Bob thuis blijft even erg als elkaar missen. Maar ze zou zich slechter voelen als ze wacht op het Grand Central en Bob thuis blijft. In het bijzonder zijn de voorkeuren van Alice zo dat, als zij waarschijnlijkheden p, q, r toekent aan respectievelijk Amtrak, MetroLiner en thuisblijven, zij de voorkeur geeft aan het Penn Station boven het Grand Central als en slechts als p > q – r 2 . Als Bob thuis blijft, maakt het hem niet uit welk station Alice kiest. Hij verkiest Amtrak boven de MetroLiner als en slechts als de kans dat Alice op het Penn Station wacht groter is dan 1/3. Hij verkiest Amtrak boven thuisblijven als de kans dat Alice op het Penn Station wacht groter is dan 2/3.