In het midden van de 16e eeuw legden de Medici en andere rijke families en particulieren een reeks prachtige tuinen aan volgens de principes van Alberti en Bramante; zij lagen meestal op een heuveltop of op de helling van een berg; hadden een reeks symmetrische terrassen, boven elkaar, langs een centrale as; het huis keek uit over de tuin en het landschap daarachter en het kon zelf worden gezien vanaf de onderkant van de tuin. Door ontwikkelingen in de waterhuishouding werden de tuinen voorzien van steeds uitgebreidere en majestueuzere watervallen en fonteinen, en van beelden die aan de grootsheid van het oude Rome deden denken.
Villa di Castello, Toscane (1538)bewerken
Villa di Castello was het project van Cosimo I de’ Medici, eerste hertog van Toscane, waarmee hij begon toen hij nog maar zeventien was. Het werd ontworpen door Niccolò Tribolo, die nog twee andere tuinen voor Cosimo ontwierp: de Giardino dei Semplici (1545) en de Boboli-tuinen (1550).
De tuin werd aangelegd op een glooiende helling tussen de villa en de heuvel van Monte Morello. Tribolo bouwde eerst een muur over de helling, die deze verdeelde in een hoger gelegen tuin vol sinaasappelbomen, en een lager gelegen tuin die werd onderverdeeld in tuinkamers met muren van hagen, bomenrijen en tunnels van citrusbomen en ceders. Een centrale as, onderbroken door een reeks fonteinen, strekte zich uit van de villa tot aan de voet van de Monte Morello. In deze opzet had de tuin zowel grootse perspectieven als besloten, private ruimten
In de benedentuin stond een grote marmeren fontein die men moest zien tegen een achtergrond van donkere cipressen, met figuren van Hercules en Antaeus. Net boven deze fontein, in het midden van de tuin, was een heggendoolhof gevormd door cipressen, laurier-, mirte-, rozen- en buxushagen. Verborgen in het midden van het doolhof stond een andere fontein, met een beeld van Venus. Rond deze fontein had Cosimo onder de tegels bronzen buizen laten installeren voor giochi d’acqua (waterspelen), verborgen leidingen die met een sleutel konden worden aangezet om nietsvermoedende gasten onder te drenken. Een ander ongewoon element was een boomhut, verborgen in een met klimop begroeide eik, met een vierkante eetzaal binnenin de boom.
Aan het einde van de tuin en tegen een muur creëerde Tribolo een uitgebreide grot, versierd met mozaïeken, kiezels, schelpen, imitatie stalactieten, en nissen met groepen beelden van huisdieren en exotische dieren en vogels, velen met echte hoorns, geweien en slagtanden. De dieren symboliseerden de deugden en prestaties van vroegere leden van de Medici familie. Water stroomde uit de snavels, vleugels en klauwen van de dieren in marmeren bekkens onder elke nis. Een poort kon plotseling achter de bezoekers sluiten, waarna zij door de verborgen fonteinen werden doorweekt.
Op de heuvel boven de grot lag een klein bosje, of bosco, met een vijver in het midden. In de vijver staat een bronzen beeld van een bibberende reus, met koud water dat over zijn hoofd stroomt, wat ofwel de maand januari voorstelt, ofwel de Apennijnen.
Toen de laatste van de Medici in 1737 stierf, begon de tuin te veranderen door de nieuwe eigenaars, het Huis van Lotharingen; het doolhof werd afgebroken en het Venusbeeld werd verplaatst naar de Villa La Petraia, maar lang voor die tijd was de tuin beschreven door vele ambassadeurs en buitenlandse bezoekers en was hij beroemd geworden in heel Europa. De principes van perspectief, proportie en symmetrie, de geometrische plantvakken en zalen met muren van bomen en hagen, werden zowel in de tuinen van de Franse Renaissance als in de tuin à la Française die daarna ontstond, toegepast.
Villa d’Este te Tivoli (1550-1572)bewerken
De Villa d’Este te Tivoli is een van de grootsste en best bewaarde van de Italiaanse renaissancetuinen. Het werd aangelegd door kardinaal Ippolito II d’Este, zoon van Alfonso I d’Este, de hertog van Ferrara, en Lucrezia Borgia. Hij werd op negenentwintigjarige leeftijd tot kardinaal benoemd en werd in 1550 gouverneur van Tivoli. Voor de aanleg van zijn residentie nam hij een voormalig Franciscaner klooster over, en voor de tuin kocht hij de aangrenzende steile helling en de vallei eronder. Zijn architect was Pirro Ligorio, die voor Ippolito opgravingen had verricht in de nabijgelegen ruïnes van de antieke Villa Adriana, ofwel de Villa van Hadrianus, het uitgebreide buitenverblijf van de Romeinse keizer Hadrianus, met talrijke waterpartijen.
Ligorio creëerde de tuin als een reeks terrassen die afdaalden van de steile helling aan de rand van de bergen met uitzicht op de vlakte van Latium. De terrassen waren met elkaar verbonden door poorten en grote trappen die begonnen op een terras onder de villa en afdaalden naar de Drakenfontein aan de voet van de tuin. De trap werd doorkruist door vijf dwarslanen op de verschillende niveaus, die in kamers waren verdeeld door met wijnranken begroeide heggen en latwerk. Op de kruispunten van de trap en de steegjes stonden paviljoens, fruitbomen en aromatische planten. Boven liep de promenade, die door de kardinaal werd gebruikt, onder de villa door en leidde in de ene richting naar de grot van Diana, en in de andere naar de grot van Asclepius.
De glorie van de Villa d’Este was het stelsel van fonteinen, gevoed door twee aquaducten die Ligorio aanlegde vanaf de rivier de Aniene. In het midden van de tuin liep de steeg van honderd fonteinen (die in werkelijkheid tweehonderd fonteinen telde), dwars door de heuvel, die de Ovale Fontein verbond met de Fontein van Rome, die versierd was met modellen van de beroemde monumenten van Rome. Op een lager niveau liep een andere steeg langs de Drakenfontein en verbond de Fontein van Proserpina met de Fontein van de Uil. Nog lager verbond een steeg met visvijvers de Orgelfontein met de plaats van een voorgestelde Neptunusfontein.
Elke fontein en elk pad vertelde een verhaal, en verbond de familie d’Este met de legenden van Hercules en Hippolytus (of Ippolito), de mythische zoon van Theseus en Hippolyta, de koningin van de Amazones. De centrale as leidde naar de Drakenfontein, die een van de werken van Hercules illustreerde, en in de tuin werden nog drie andere beelden van Hercules gevonden. De mythe van Ippolito, de mythische naamgenoot van de eigenaar, werd geïllustreerd door twee grotten, die van Asclepius en die van Diana.
De Fontein van de Uil gebruikte een reeks bronzen pijpen als fluiten om het geluid van vogels te laten horen, maar het beroemdste kenmerk van de tuin was de grote Orgelfontein. Deze werd beschreven door de Franse filosoof Michel de Montaigne, die de tuin in 1580 bezocht: “De muziek van de Orgelfontein is ware muziek, natuurlijk geschapen… gemaakt door water dat met veel geweld in een grot valt, rond en gewelfd, en de lucht beroert, die gedwongen wordt naar buiten te gaan door de pijpen van een orgel. Ander water, dat door een wiel gaat, slaat in een bepaalde volgorde op het klavier van het orgel. Het orgel imiteert ook het geluid van trompetten, het geluid van kanonnen, en het geluid van musketten, gemaakt door de plotselinge val van water …
De tuin werd aanzienlijk veranderd na de dood van de Kardinaal en in de 17e eeuw, en veel beelden werden verkocht, maar de basiskenmerken blijven, en de Orgelfontein is onlangs gerestaureerd en speelt weer muziek.