Hélène Cixous (geb. 1937) is schrijfster en filosofe. Ze overschrijdt de grenzen van de academische taal door en met poëtische taal, en wordt alom geprezen voor zowel haar experimentele schrijfstijl als haar experimentele praktijk, die vele discoursen doorkruist. Cixous is een invloedrijk theoreticus, romanschrijfster, toneelschrijfster en dichteres, en staat ook bekend om haar rol bij het initiëren en ontwikkelen van nieuwe onderwijsmodellen. Veel van haar bekendheid heeft zich ontwikkeld rond de vrouwelijke écriture, een methode en praktijk die Cixous’ voortdurende bezorgdheid over de effecten van verschil, uitsluiting, de strijd om identiteit en het overwinnen van het westerse logocentrisme adresseert. Deze ideeën kwamen prominent naar voren in haar alom invloedrijke essay Le rire de la Méduse uit 1975 (De lach van de Medusa). Dit werk wordt beschouwd als een sleuteltekst binnen haar concept van de vrouwelijke schriftuur, en vormt de basis van haar pleidooi voor de bevrijding van het schrijven, en de bevrijding van het zelf door het schrijven.
Geboren in Oran, Algerije, was Cixous’ vader een Frans-kolonialist die overleed toen ze nog jong was; haar moeder was Oostenrijks-Duits en Duits was Cixous’ eerste taal. Haar vader, en daarmee vele leden van haar familie, waren Joods, en de gruwelijkheden van de Tweede Wereldoorlog hadden al vroeg invloed op Cixous. Van jongs af aan studeerde zij literatuur in vele talen, en las onder andere de auteurs Franz Kafka, Marina Tsvetaeva en Clarice Lispector. Ze ging in Frankrijk naar school en studeerde Engelse literatuur, vooral Shakespeare, mythologie en de Duitse romantici, in het bijzonder Heinrich von Kleist. In 1959 slaagt Cixous voor haar agrégation Engels en in 1962 wordt ze assistente aan de Université de Bordeaux. In 1965 verhuist ze naar Parijs, wordt maître assistante aan de Sorbonne en wordt in 1967 benoemd tot maître de conférences aan de Nanterre. Datzelfde jaar publiceerde Cixous haar eerste tekst, Le Prénom de Dieu (Gods Eerste Naam) en een jaar later, in 1968, promoveerde zij tot doctor in de letteren met haar proefschrift L’Exil de James Joyce ou l’ art du remplacement (vertaald als De ballingschap van James Joyce, of de kunst van de verplaatsing, 1972), dat zij in 1969 publiceerde. Kort na de studentenrellen van 1968 werd ze benoemd tot missiechef voor de oprichting van de experimentele Université de Paris VIII in Vincennes. Paris VIII was ontworpen als een plaats van leren met een alternatieve structuur voor de gebruikelijke hiërarchieën van het institutionele onderwijs, en werd opgericht als antwoord op de kritiek op het traditionele Franse academische milieu. De universiteit verwierf een sterke reputatie, vooral vanwege haar vooraanstaande faculteit, waaronder denkers als Gérard Genette, Michel Foucault, Tzvetan Todorov, Félix Guattari, en Gilles Deleuze. In 1969 richt Hélène Cixous, samen met Todorov en Genette, Poétique op, een tijdschrift voor experimenten in lezen en tekst. In 1974, toen ze nog aan Paris VIII studeerde, richtte ze het Centre de Recherches en Etudes Féminines op, waarvan ze nog steeds voorzitter is. Het Centrum was het eerste in zijn soort in Europa.
De jaren tussen 1968 en 1972 waren een dynamische en opwindende periode voor Franse intellectuelen die werkten in de nasleep van mei 1968. In deze jaren publiceerde Hélène Cixous haar eerste fictionele teksten: Dedans (1969), waarvoor ze de Prix Médicis kreeg, en de trilogie, Le Troisième Corps, Les Commencements, en Neutre (Het Derde Lichaam, Beginnen, en Onzijdig, 1970-72).
In 1974 publiceerde Hélène Cixous Prénoms de personne (Nobody’s Name), een verzameling essays over Sigmund Freud, E. T. A. Hoffmann, Heinrich von Kleist, Edgar Allan Poe, en James Joyce. In deze teksten onderzoekt zij de associaties tussen het verenigde of fallische subject, narcisme en de dood. Ze laat zien hoe de dialectische structuur in het schrijven, specifiek bij deze auteurs, vrouwen gevangen houdt in een beperkte uitwisseling of economie, gedomineerd door een verlangen naar de dood. Geïnspireerd door het werk van Georges Bataille, biedt zij een algemene economie van de gift, gerelateerd aan uitgave en verlies. Uitwisseling is een dominant thema in haar werk, en ze stelt de relatie met alteriteit ter discussie: als het subject alleen bestaat in een differentiële relatie met anderen, dan is het denken over nieuwe vormen van uitwisseling een methode om sociale verandering te bewerkstelligen. Binnen dit denken is Cixous’ opvatting dat er linguïstische verandering moet zijn om sociale verandering te bewerkstelligen, en dus onderzoekt ze de effecten van uitwisseling op taal en schrijven.
Hélène Cixous publiceerde Angst in 1977, waarna een geconcentreerde periode volgde van feministische studie en werk. Ze publiceerde bijna uitsluitend bij de uitgeverij Des Femmes en ging een samenwerking aan met Antoinette Fouque, de oprichtster van Politique et Psychoanalyse, of ‘Psych et po’, een invloedrijke politieke groep voor de vrouwenbeweging. Haar geschriften uit die tijd suggereren het idee dat nieuwe beschrijvende termen, zonder verwijzing naar seksuele verschillen, uiteindelijk de attributen van mannelijk en vrouwelijk zouden vervangen. Ze werd ook beïnvloed door het werk van Martin Heidegger over poëzie en taal, zoals blijkt uit haar werken Préparatifs de noces au-dela de l’abîme (Huwelijksvoorbereidingen voorbij de afgrond, 1978), Anankè (1979), Illa (1980), With ou l’art de l’innocence (Met of de kunst van de onschuld, 1981), en Limonade tout était si infini (Limonade Alles was zo oneindig, 1982), waarin ze ideeën over kennis, onschuld en recht doorwerkt, en mediteert over het sublieme.
In het begin van de jaren tachtig kwam haar relatie met Des Femmes steeds meer onder druk te staan, en brak ze met Antoinette Fouque. Men zou ook een duidelijke verandering in haar werk kunnen suggereren in deze periode, in het bijzonder met de tekst Le Livre de Promethea (1983) (Het Boek van Promethea of Promethea’s Boek, 1990). Het wordt beschouwd als een vrouwelijke herschrijving van de Prometheaanse mythe en werd beïnvloed door haar ontmoeting met Ariane Mnouchkine, de directrice van het experimentele Théâtre du Soleil. Mnouchkine en haar theater mengden Elizabethaans theater met technieken uit het Verre Oosten en stond bekend om experimentele producties van William Shakespeare. Cixous’ samenwerking met Mnouchkine markeerde een verschuiving in de richting van historisch en politiek schrijven, of met wat Hélène Cixous de “scène van de geschiedenis” noemt.