De Subklasse Elasmobranchii wordt tegenwoordig algemeen beschouwd als de zustergroep van de Subklasse Holocephali, hoewel chimaeroïde vissen oorspronkelijk werden geclassificeerd als elasmobranchs samen met moderne haaien en roggen. Hoewel deze moderne systematische behandeling een accurate weergave geeft van de fylogenetische relaties tussen de bestaande taxa, wordt de classificatie van vele uitgestorven niet-holocephalan haaiachtige chondrichthyans als elasmobranchs betwist. Een herziene, op apomorfie gebaseerde definitie van elasmobranchs wordt gepresenteerd, waarin zij worden beschouwd als het equivalent van neoselachians, d.w.z. een monofyletische groep van moderne haaien en roggen, die niet alleen alle stam- en kroonholocephalans uitsluit, maar ook vele paleozoïsche haaiachtige chondrichthyans en zelfs nauwe uitgestorven verwanten van neoselachians, zoals hybodonts. Het fossielenbestand van elasmobranchismen (d.w.z. neoselachismen) wordt herzien, waarbij niet alleen aandacht wordt besteed aan hun vroegste gegevens, maar ook aan hun latere verspreidingspatronen door de tijd heen. De waarde en de beperkingen van het fossielenbestand bij het beantwoorden van vragen over de fylogenie van elasmobranchs worden besproken. Uitsterven wordt gezien als een belangrijke factor in de vorming van de vroege geschiedenis van de elasmobranchia, vooral tijdens het Trias. Uitsterven kan ook hebben bijgedragen tot de vorming van de moderne lamnendiversiteit, ondanks onzekerheden rond de fylogenetische verwantschappen van zogenaamd uitgestorven clades zoals de cretoxyrhiniden, anacoraciden en odontiden. Afgezien van deze voorbeelden en het veronderstelde uitsterven van de “sclerorhynchiden” in het Krijt, is de evolutie van de elasmobranchis sinds het Jura vooral gepaard gegaan met toegenomen diversificatie (vooral tijdens het Krijt). De biogeografische spreiding van de vroege elasmobranchii kan vertroebeld zijn door een vertekening van de bemonstering, maar de vroegste gegevens van talrijke groepen zijn gelokaliseerd in het Tethyaanse rijk. Het uiteenvallen van Gondwana, en in het bijzonder de opening van de Zuid-Atlantische Oceaan (samen met de ontwikkeling van epicontinentale zeewegen door Brazilië en Afrika tijdens het Krijt), bood herhaalde mogelijkheden voor dispersie van zowel oostelijke (Europese) als westelijke (Caraïbische) Tethys naar nieuw gevormde oceaanbekkens.