- A. Het onmiddellijke antwoord: De Here zal inderdaad Zijn oprechte dienstknechten zegenen.
- 1. (1-7) De Heer ziet het oppervlakkige berouw van het overblijfsel.
- 2. (8-16) Een belofte van zegen voor de ware dienstknechten des Heren, en een belofte van kastijding voor de valse of oppervlakkige dienstknechten van God.
- B. Het uiteindelijke antwoord: De Heer zal de hele schepping verlossen en opnieuw maken.
- 1. (17-19) De belofte van nieuwe hemelen en een nieuwe aarde.
- 2. (20-25) De gezegende staat van de duizendjarige aarde.
A. Het onmiddellijke antwoord: De Here zal inderdaad Zijn oprechte dienstknechten zegenen.
1. (1-7) De Heer ziet het oppervlakkige berouw van het overblijfsel.
“Ik ben gezocht door hen die niet naar Mij vroegen;
Ik ben gevonden door hen die Mij niet zochten.
Ik heb gezegd: ‘Hier ben Ik, hier ben Ik,’
aan een volk dat niet bij Mijn naam geroepen was.
Ik heb de ganse dag Mijn handen uitgestrekt naar een opstandig volk,
dat wandelt op een weg die niet goed is,
naar hun eigen gedachten;
een volk dat Mij voortdurend tot toorn verwekt voor Mijn aangezicht;
dat offert in tuinen,
en wierook brandt op altaren van baksteen;
die tussen de graven zitten,
en de nacht in de graven doorbrengen;
die varkensvlees eten,
en de bouillon van gruwelijke dingen in hun vaten hebben;
die zeggen: ‘Blijf bij jezelf,
kom niet bij Mij in de buurt,
want Ik ben heiliger dan jij!’
Die zijn rook in Mijn neusgaten,
een vuur dat de hele dag brandt.
“Zie, er staat voor Mijn aangezicht geschreven:
Ik zal niet zwijgen, maar Ik zal vergelden-
uwe ongerechtigheden en de ongerechtigheden uwer vaderen tezamen,”
zegt de Here,
“Die wierook hebben gebrand op de bergen
en Mij gelasterd hebben op de heuvelen;
daarom zal Ik hun vroegere werk in hun boezem meten.”
a. Ik werd gezocht door hen die niet naar Mij vroegen: De Joodse ballingen in Babylon waren voorbeelden van hen die wel naar de Heer vroegen; maar zij zouden Hem niet vinden, omdat zij Hem voor het grootste deel onoprecht zochten. Toch zou God gevonden worden door hen die Hem niet zochten – namelijk de heidenen.
i. Jesaja 63:7 tot 64:12 is het gebed van het overblijfsel, verwoord door de profeet Jesaja. Het is een van de mooiste en ontroerendste gebeden in de Bijbel. Toch lijkt het niet representatief te zijn voor het hart van de Joodse ballingen in Babylon. Hier spreekt God tot dat hart, een hart met een oppervlakkig berouw.
ii. Paulus citeert deze passage in Romeinen 10:20-21: Maar Jesaja is zeer vrijmoedig en zegt: “Ik ben gevonden door hen die Mij niet zochten; Ik ben openbaar geworden aan hen die niet naar Mij vroegen.” Maar tot Israël zegt hij: “De ganse dag heb Ik Mijn handen uitgestrekt naar een ongehoorzaam en tegendraads volk.” Dit waren inderdaad stoutmoedige woorden van Jesaja, “zo stoutmoedig, zeggen Origenes en anderen, dat hij onder andere om deze reden door zijn onwaardige landgenoten in stukken werd gezaagd.” (Trapp)
b. Ik heb de ganse dag Mijn handen uitgestrekt naar een opstandig volk: Het was niet zo dat de Heer de Joodse ballingen in Babel, en anderen zoals zij, had genegeerd. Hij heeft de hele dag Zijn handen naar hen uitgestrekt. Sommigen reageerden (zoals Daniël, of zoals degene die profetisch bidt in Jesaja 63:7 tot en met 64:12), maar de meesten waren een opstandig volk.
c. Die wandelen op een wijze die niet goed is, naar hun eigen gedachten: Dit definieert wat het is om een opstandig volk te zijn – eenvoudig, om te wandelen op een manier … naar hun eigen gedachten. Vertrouwen op onze eigen wijsheid, ons eigen oordeel, ons eigen denken, is behoren tot het opstandige volk.
i. Dit idee wordt op verschillende plaatsen in de Schrift herhaald. De uitdrukking in het boek Richteren die de goddeloosheid van die tijd kenmerkte, laat het zien: ieder deed wat goed was in zijn eigen ogen (Richteren 17:6, 21:25). Spreuken verwoordt het idee als volgt: Er is een weg die een mens recht schijnt, maar het einde ervan is de weg des doods (Spreuken 14:12, 16:25). Te leven naar hun eigen gedachten klinkt misschien als vrijheid, maar in werkelijkheid is het slavernij. Gods oplossing voor het leven naar onze eigen gedachten wordt geopenbaard in Romeinen 12:2, om hervormd te worden door de vernieuwing van uw denken.
d. Een volk dat Mij voortdurend voor Mijn aangezicht tot toorn verwekt: De wandel van dit volk, naar hun eigen gedachten, uit zich op de meest aanstootgevende en onheilige manieren voor de Here. Het volk offert in tuinen aan afgoden. Zij zitten tussen de graven en overtreden daarmee het gebod om niet met de doden in aanraking te komen (Numeri 19:11). Zij eten varkensvlees en drinken de bouillon van gruwelijke dingen.
i. Elk van deze zonden was een grove belediging voor de Heer. Het is tragisch, maar waar, dat wandelen naar onze eigen gedachten ons altijd zal leiden in directe, flagrante, oppositie tegen de Heer.
e. Blijf bij uzelf, kom niet in mijn nabijheid, want ik ben heiliger dan gij: Zij konden dit zeggen, zelfs te midden van zo’n extreme aanstoot voor God. Geen wonder dat God zulke mensen als rook in Mijn neusgaten beschouwt. Daarom is hun het oordeel beloofd: Ik zal niet zwijgen, maar zal vergelden…uw ongerechtigheden en de ongerechtigheden uwer vaderen tezamen.
i. Hoe kan iemand denken “Ik ben heiliger dan gij!” als hij doordrenkt is van de zonden die in deze passage worden beschreven? Dit is een dramatische vertoning van de blindheid die hoogmoed met zich meebrengt. Zij konden zeggen: “Ik ben heiliger dan gij!” en het werkelijk menen, vanwege hun volledige blindheid.
ii. Charles Spurgeon preekte een preek met de titel Self Righteousness – A Smouldering Heap of Rubbish over deze tekst. Daarin beschrijft hij hoe gevaarlijk en verraderlijk eigengerechtigheid is. “Bovendien hebben zelfingenomen mensen, net als vossen, vele trucs en listen. Zij veroordelen in andere mensen wat zij bij zichzelf als zeer verschoonbaar beschouwen. Zij zouden anderen aanklagen voor een tiende deel van de zonde die zij bij zichzelf toestaan: bepaalde constitutionele neigingen, en noodzakelijkheden van omstandigheden, en verschillende omgevingen, dienen allemaal als ruime verontschuldigingen. Bovendien, als men toegeeft dat zij op sommige punten verkeerd zijn, dan zijn zij in andere richtingen onberispelijk. Als zij drinken, zweren zij niet, en als zij zweren, stelen zij niet; zij maken veel van de negatieven; als zij stelen, zijn zij niet hebzuchtig en gierig, maar geven hun winsten vrijelijk uit. Als zij ontucht plegen, plegen zij geen overspel; als zij vuile taal spreken, beroemen zij zich erop dat zij niet liegen. Zij worden goed gerekend, omdat zij niet algemeen slecht zijn. Zij overtreden niet elke heg, en daarom beroepen zij zich erop dat zij geen overtreders zijn. Alsof een schuldenaar van honderd pond zich zou verontschuldigen omdat hij geen tweehonderd pond schuldig is; of alsof een struikrover zou zeggen: “Ik heb niet alle reizigers op de weg tegengehouden; ik heb er slechts een of twee beroofd, en daarom zou ik niet gestraft moeten worden”. Als een man opzettelijk de ruiten van uw winkel zou breken, dan zou u het niet als een verontschuldiging opvatten als hij zou zeggen: “Ik heb ze niet allemaal gebroken; ik heb slechts één glasplaat kapotgeslagen”. Pleidooien die in een mensenrechtbank niet zouden worden genoemd, worden goed genoeg geacht om aan God aan te bieden. O de dwaasheid van ons ras!” (Spurgeon)
iii. Spurgeon richtte zijn aandacht ook op de meest godsdienstige van de zelf-rechtvaardigen: “Zij die komen met de taal van berouw, maar zonder de geest ervan, zijn soms de meest zelfingenomen van allemaal, want zij zeggen: ‘Ik ben in orde omdat ik niet zelfingenomen ben.’ Zij maken een eigengerechtigheid van de vermeende afwezigheid van eigengerechtigheid. God zij dank’, zeggen zij, ‘wij zijn niet zoals de anderen, en zelfs niet zoals deze zelfingenomen mensen’. Huichelaars door en door.”
iv. De mens is zo verdorven dat hij over bijna alles zelfingenomen kan zijn. “Dit onkruid van eigengerechtigheid zal groeien op elke mesthoop. Geen hoop vuil is te rot voor de vervloekte paddenstoel van trots zelf om op te groeien.” (Spurgeon)
2. (8-16) Een belofte van zegen voor de ware dienstknechten des Heren, en een belofte van kastijding voor de valse of oppervlakkige dienstknechten van God.
Dus zegt de Here:
Zoals de nieuwe wijn in de tros gevonden wordt,
en men zegt: ‘Vernietig hem niet,
want er is een zegen in,’
Zo zal Ik ook doen voor Mijn knechten,
opdat Ik hen niet allen vernietig.
Ik zal nakomelingen voortbrengen uit Jakob,
En uit Juda een erfgenaam van Mijn bergen;
Mijn uitverkorenen zullen het erven,
En Mijn knechten zullen er wonen.
Sharon zal een schaapskooi zijn,
en het dal van Achor een rustplaats voor kudden,
voor Mijn volk dat Mij heeft gezocht.
“Maar gij zijt het die de Here verlaat,
die Mijn heilige berg vergeet,
die een tafel bereidt voor Gad,
en die een drankoffer brengt voor Meni.
Daarom zal Ik u voor het zwaard tellen,
en gij allen zult u ter slachting neerbuigen,
Omdat, toen Ik riep, gij niet antwoordde,
Toen Ik sprak, hoorde gij niet,
Maar deedt kwaad voor Mijn ogen,
En verkoos, hetgeen Mij niet behaagt.”
Daarom zegt de Here God:
Zie, Mijn knechten zullen eten,
Maar gij zult honger lijden; zie,
Mijn knechten zullen drinken,
Maar gij zult dorst lijden;
Zie, Mijn knechten zullen zich verblijden,
Maar gij zult u schamen;
Zien, Mijn knechten zullen zingen van vreugde des harten,
Maar gij zult wenen van droefheid des harten,
En jammeren van smart des geestes.
U zult uw naam verlaten als een vloek voor Mijn uitverkorenen,
want de Here God zal u doden,
en Zijn dienaren bij een andere naam noemen,
zodat hij die zich op de aarde zegent,
zichzelf zegent in de God der waarheid;
En wie zweert op de aarde
zal zweren bij de God der waarheid;
omdat de vroegere moeiten vergeten zijn,
en omdat zij voor Mijn ogen verborgen zijn.
a. “Vernietig het niet, want er is een zegen in,” zo zal Ik doen omwille van Mijn dienaren: Ondanks de onheilige opstand en hoogmoed van sommigen van het overblijfsel, heeft God nog steeds Zijn dienaren, en Hij zal hen zegenen en herstellen. Zij zullen weer worden verzameld in Zijn land, want Hij zegt: “Mijn uitverkorenen zullen het beërven, en Mijn knechten zullen er wonen.” Hij heeft een speciale plaats voor Mijn volk dat Mij gezocht heeft.
i. Het beeld van Jesaja 65:8 is treffend. Het idee is dat God een paar “goede druiven” vindt onder de corrupte tros van Zijn volk. Het is omwille van deze – omwille van Mijn dienaren – dat de Heer zegen toont en herstelt.
ii. “Gevonden” suggereert dat de druiven drupten toen ze geplukt werden en dat dit speciaal gewaardeerd werd. Vandaar dat er iets goeds is…. Wonderbaarlijk vindt de Heer zijn volk dan een zegen, en hij prijst en bewaakt hen.” (Motyer)
iii. “Als de Kerk dit eenvoudige voorbeeld duidelijk had begrepen, dan zou zij de totale verwerping van Israël niet hebben durven onderwijzen. Zoals Hij Sodom gespaard zou hebben omwille van vijf rechtvaardigen, zo zal Hij Israël, Zijn wijnstok, sparen omwille van Zijn knechten, de tros van goede druiven.” (Bultema)
b. Maar gij zijt het, die den Heer verlaat: Niet allen zijn geteld onder de dienaren des Heren. Zij zijn bestemd voor het oordeel, omdat, toen Ik riep, gij niet antwoordde; toen Ik sprak, hoorde gij niet, maar deedt kwaad voor Mijn ogen, en verkoos, hetgeen Mij niet behaagt. Bovenop al hun andere zonden komt nog de zonde van het eenvoudig weigeren te luisteren naar Gods correctie.
i. Het is één ding voor ons om in zonde te vallen door zwakheid of onwetendheid; zulke zonde is inderdaad zonde, en God moet er als zodanig mee omgaan. Maar weigeren te reageren op de overtuiging van de Heilige Geest is veel erger. Het is al erg genoeg om te hard van de snelweg af te rijden; het is nog erger om de knipperende rode lichten in je achteruitkijkspiegel te negeren.
ii. Wolf over Gad en Meni: “Zij brachten offers aan de goden ‘Fortuin’ en ‘Lot’, zodat hun lot het zwaard zou zijn.”
c. Zie, Mijn dienaren zullen eten, maar gij zult hongerig zijn: Hierdoor zullen de ware dienstknechten van God onder het overblijfsel gezegend worden, maar de valse dienstknechten zullen vervloekt worden. Waarom? Dat is nodig, opdat hij die zichzelf op aarde zegent, zichzelf zal zegenen in de God der waarheid. Als God zijn ware dienaren niet beloont, en zijn valse dienaren niet vervloekt, dan blijkt God niet de God der waarheid te zijn.
i. De God van de waarheid is letterlijk “de God van (het) Amen…de God die ‘amen’ zegt op al zijn beloften, hun realiteit bevestigend en zijn betrouwbaarheid om ze te houden.” (Motyer)
B. Het uiteindelijke antwoord: De Heer zal de hele schepping verlossen en opnieuw maken.
1. (17-19) De belofte van nieuwe hemelen en een nieuwe aarde.
Want zie, Ik schep nieuwe hemelen en een nieuwe aarde;
En aan de vorige zal niet meer gedacht worden of herinnerd worden.
Maar wees blij en verheug u voor eeuwig in wat Ik schep;
Want zie, Ik schep Jeruzalem tot een verblijdenis,
En haar volk tot een vreugde.
Ik zal Mij verblijden in Jeruzalem,
En vreugde in Mijn volk;
De stem van het wenen zal in haar niet meer gehoord worden,
Ook de stem van het huilen niet.
a. Zie, Ik schep nieuwe hemelen en een nieuwe aarde: Als het ultieme antwoord op het probleem van de zonde van de mens, zal God nieuwe hemelen en een nieuwe aarde scheppen. Dit vindt plaats na het millennium, de glorieuze duizendjarige heerschappij van Jezus Christus, wanneer deze aarde en deze hemel worden weggedaan en God nieuwe hemelen en een nieuwe aarde maakt.
i. Petrus gebruikte deze belofte om gelovigen aan te sporen tot een heilig leven: Niettemin zien wij, naar zijn belofte, uit naar nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, waarin gerechtigheid woont (2 Petrus 3:13). In het boek Openbaring ziet Johannes dit ook: Ik zag nu een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbijgegaan. Ook was er geen zee meer (Openbaring 21:1).
ii. Uit de context van Johannes zien we dat deze nieuwe hemelen en een nieuwe aarde komt na het Grote Witte Troon oordeel (Openbaring 20:11-15) en niet verbonden is met de duizendjarige aarde, maar met de eeuwige staat. Als we alleen op Jesaja’s verklaring af zouden gaan, zouden we deze nieuwe hemelen en een nieuwe aarde automatisch verbinden met de duizendjarige aarde, want onmiddellijk na Jesaja 65:17-19, vinden we duidelijk de duizendjarige aarde beschreven. Maar op grond van wat we vinden in 2 Petrus en Openbaring, moeten we zien dat Jesaja de profetische gewoonte heeft om snel van het ene tijdsbestek naar het andere over te schakelen, door te spreken over de eeuwige staat in Jesaja 65:17, en over de duizendjarige aarde in Jesaja 65:20-25.
b. En aan het eerste zal niet herinnerd of gedacht worden: Dit is een andere aanwijzing dat Jesaja 65:17 niet spreekt over de duizendjarige aarde. Andere Schriftgedeelten die naar het duizendjarig rijk verwijzen, tonen aan dat er op de aarde wel degelijk herinnering aan vroegere tijden zal zijn. Het hele tempelritueel dat op de duizendjarige aarde bestaat (Ezechiël 40-46) zal een herinnering zijn aan de vroegere dagen van de Levitische offers. De vroegere volken van de wereld zullen (na het oordeel) overblijven en de Here en Israël dienen (Psalm 72).
c. Ik schep Jeruzalem tot een verblijdenis: Er zal een Jeruzalem zijn in de eeuwige staat, in de nieuwe hemelen en een nieuwe aarde. Openbaring beschrijft – in verbluffende beeldspraak – de nederdaling van het nieuwe Jeruzalem uit de hemel naar de nieuwe aarde (Openbaring 21:2-27). In dit Jeruzalem, het eeuwige Nieuwe Jeruzalem, zal de stem van het wenen niet meer gehoord worden, noch de stem van het huilen.
i. Johannes verbindt deze belofte duidelijk met het Nieuwe Jeruzalem: En God zal alle tranen van hun ogen afwissen; er zal geen dood meer zijn, noch leed, noch geschrei. Er zal geen pijn meer zijn, want de vorige dingen zijn voorbijgegaan (Openbaring 21:4).
2. (20-25) De gezegende staat van de duizendjarige aarde.
“Niet meer zal een zuigeling van daar slechts enkele dagen leven,
noch een oude man die zijn dagen niet heeft vervuld;
want het kind zal honderd jaar oud sterven,
Maar de zondaar die honderd jaar oud is, zal vervloekt worden.
Zij zullen huizen bouwen en die bewonen;
zij zullen wijngaarden planten en de vruchten daarvan eten;
zij zullen niet bouwen en een ander bewonen;
zij zullen niet planten en een ander eten;
Want als de dagen van een boom, zo zullen de dagen van Mijn volk zijn,
en Mijn uitverkorenen zullen lang genieten van het werk van hun handen.
Zij zullen niet tevergeefs arbeiden,
geen kinderen voortbrengen tot moeite,
want zij zullen de nakomelingen zijn van de gezegenden des Heren,
en hun nakomelingen met hen.
“Het zal geschieden,
dat Ik zal antwoorden, voordat zij roepen,
en terwijl zij nog spreken,
Zo zal Ik horen.
De wolf en het lam zullen samen eten,
De leeuw zal stro eten zoals de os,
en stof zal het voedsel van de slang zijn.
Ze zullen op heel Mijn heilige berg geen kwaad doen noch verderven,
Zegt de Here.
a. Een zuigeling van daar zal niet meer leven dan een paar dagen…want het kind zal honderd jaar oud sterven: Snel – zoals de profetische gewoonte is – schakelt Jesaja een versnelling hoger, en spreekt nu niet over de eeuwige staat, maar over de duizendjarige aarde. Op de duizendjarige aarde zal de dood zijn, maar in de veranderde biologie en ecologie van de wereld onder de heerschappij van Jezus Christus zullen de mensen ongelooflijk veel langer leven, zoals zij deden in de dagen voor de zondvloed.
i. Op de duizendjarige aarde zullen de mensen zo lang leven dat als iemand sterft terwijl hij honderd jaar oud is, de mensen hem als vervloekt zullen beschouwen.
b. Zij zullen huizen bouwen en die bewonen; zij zullen wijngaarden planten en de vruchten daarvan eten: De duizendjarige heerschappij van Jezus Christus zal niet alleen een tijd van biologische transformatie zijn; het zal ook een tijd van sociale transformatie zijn, wanneer volmaakte gerechtigheid over de aarde regeert. Nooit meer zal iemand beroofd worden van de vruchten van zijn arbeid. Als je een huis bouwt, zal niemand het van je stelen. Jij zult dat huis bewonen. Als je wijngaarden plant, zal niemand de vruchten ervan stelen. U zult van hun vruchten eten. God belooft glorieus: Mijn uitverkorenen zullen lang genieten van het werk van hun handen.
i. Dit klinkt misschien niet veel, maar voor hen die in diep onrechtvaardige tijden leven, klinkt deze eenvoudige rechtvaardigheid als een wonder.
ii. Een belangrijke reden waarom er zo’n rechtvaardigheid zal zijn op de duizendjarige aarde, is omdat Satan gedurende deze 1000 jaar gebonden zal zijn, niet in staat om zijn vernietigende onheil op aarde te stichten (Openbaring 20:1-3).
c. Zij zullen niet tevergeefs arbeiden, noch kinderen voortbrengen tot moeite, want zij zullen de nakomelingen zijn van de gezegenden des Heren, en hun nakomelingen met hen: Er zullen op de duizendjarige aarde baby’s worden geboren en kinderen worden grootgebracht, en dit is een andere aanwijzing dat wij niet in de eeuwige staat zijn. In de eeuwige staat trouwen wij niet en worden wij niet ten huwelijk gegeven, maar zijn wij als engelen Gods in de hemel (Mattheüs 22:30). In de duizendjarige aarde zijn zij die mogen binnengaan gezegend door de Heer, en zij en hun nakomelingen zullen de aarde bevolken.
d. Het zal geschieden, dat Ik zal antwoorden, eer zij roepen, en terwijl zij nog spreken, zal Ik horen: De duizendjarige heerschappij van Jezus Christus zal niet alleen een tijd zijn van biologische en sociale transformatie. Het zal ook een tijd zijn van diepgaande geestelijke transformatie en intimiteit. Er zal een onmiddellijk en voortdurend gevoel zijn van de aanwezigheid van God, en zijn kennis zal de aarde bedekken (Jesaja 11:9).
i. Dit betekent niet dat iedereen op de duizendjarige aarde zal worden gered; alleen dat de gelegenheid voor zo’n nauwe relatie op grote schaal zal worden genoten. Wij weten dat niet allen gered zullen worden tijdens de duizendjarige aarde omdat:
– Aan het einde van de tijd van de duizendjarige aarde wordt Satan bevrijd uit zijn opsluiting en vindt hij vele gewillige dienaren op de aarde (Openbaring 20:7-9), die hij bijeenbrengt voor een laatste – en opvallend vergeefse – opstand tegen God.
– Zacharia 14:16-19 en Psalm 2 beschrijven de vaste heerschappij van de Messias tijdens de duizendjarige aarde, waarbij resoluut wordt afgerekend met hen die zich niet aan zijn heerschappij overgeven, en gerechtigheid over de hele aarde wordt afgedwongen.
ii. Hoewel niet allen gered zullen worden op de duizendjarige aarde, mogen we veronderstellen dat de verhoudingen omgekeerd zullen zijn. Vandaag de dag is slechts een overblijfsel gered, want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren (Mattheüs 22:14) en breed is de weg die naar het verderf leidt, en er zijn velen die daardoor ingaan. Want smal is de poort en moeilijk de weg die ten leven leidt, en weinigen vinden hem (Mattheüs 7:13-14). Op de duizendjarige aarde zullen de weinigen degenen zijn die de Heer niet kennen en niet gered worden.
iii. Een van de redenen waarom de meesten gered worden en de Heer kennen op de duizendjarige aarde, is omdat niet alle overlevenden van de Grote Verdrukking de duizendjarige aarde mogen bevolken. Na de Grote Verdrukking – die als oordeel de bevolking van de aarde met minstens een derde vermindert (Openbaring 9:15, 18) – zal Jezus Christus naar de aarde terugkeren, en in het oordeel over de naties bepalen wie de duizendjarige aarde mag bevolken (Mattheüs 25:32-34). De duizendjarige aarde zal een “gescreende” bevolking hebben, die wat rechtvaardigheid betreft niet volmaakt zal zijn, maar wel beter dan de huidige aarde.
e. De wolf en het lam zullen zich samen voeden: De duizendjarige aarde zal ook een opmerkelijke ecologische transformatie zien. Niet langer zullen roofdieren hun slachtoffers achtervolgen. In plaats daarvan zullen zelfs de wolf en het lam samenleven, en de leeuw zal stro eten zoals de os.
f. “Zij zullen op geheel Mijn heilige berg geen kwaad doen noch verderven,” zegt de Here: Dit is het glorieuze resultaat van de transformatie die plaatsvindt tijdens de duizendjarige aarde. De wereld zal biologisch, geestelijk, sociaal en ecologisch anders zijn.
i. De Bijbel spreekt krachtig over andere aspecten van de duizendjarige aarde. Tragisch genoeg heeft de Kerk door de geschiedenis heen de belofte van de duizendjarige heerschappij van Jezus Christus vaak genegeerd of ontkend. De vroege kerk tot Augustinus geloofde bijna universeel in een aardse, historische regering van Jezus, ingeleid door Zijn wederkomst. Tyconius (in de late jaren 300) was de eerste die een vergeestelijkte interpretatie voorstond, door te zeggen dat dit Millennium nu is (amillennialisme). Zijn visie werd overgenomen door Augustinus, de Rooms-Katholieke Kerk en de meeste theologen van de Reformatie. Uit het amillennialisme is de doctrine van het postmillennialisme voortgekomen, waarin wordt gezegd dat het millennium in deze tijd zal plaatsvinden vóór Jezus’ wederkomst – maar dat de kerk dit zal bewerkstelligen. Maar de duidelijke leer van de Bijbel is niet amillennialisme of postmillennialisme, maar wat premillennialisme wordt genoemd – de leer dat Jezus Christus naar deze aarde zal terugkeren vóór de duizendjarige aarde, en dat Hij deze rechtstreeks zal oprichten en besturen. Er zijn meer dan 400 verzen in meer dan 20 verschillende passages in het Oude Testament die handelen over deze tijd waarin Jezus Christus persoonlijk over de planeet aarde regeert en regeert.
– Koning David zal een prominente plaats hebben in de duizendjarige aarde (Jesaja 55:3-5, Jeremia 30:4-11, Ezechiël 34:23-31, Ezechiël 37:21-28, en Hosea 3:5).
– Er zal zegen en veiligheid zijn voor nationaal Israël in de duizendjarige aarde (Amos 9:11-15).
– Het Millennium een tijd van reinheid en toewijding aan God (Zacharia 13:1-9).
– Israël zal een natie van aanzien zijn op de duizendjarige aarde (Ezechiël 17:22-24).
– Er zal een herbouwde tempel en herstelde tempeldienst zijn op de duizendjarige aarde (Ezechiël 40-48, Ezechiël 37:26-28, Amos 9:11, en Ezechiël 20:39-44).
– Het Nieuwe Testament belooft specifiek een letterlijke heerschappij van Jezus Christus (Lucas 1:32-33).
– In hun opgestane staat zullen de heiligen op de duizendjarige aarde verantwoordelijkheid krijgen overeenkomstig hun trouwe dienst (Lucas 19:11-27, Openbaring 20:4-6, Openbaring 2:26-28; Openbaring 3:12, Openbaring 3:21, en 1 Korintiërs 6:2-3).