Het is al zo lang geleden dat een vreemde vrouw in mijn bed heeft geslapen
Kijk hoe zoet ze slaapt, hoe vrij haar dromen moeten zijn
In een ander leven moet ze de wereld bezeten hebben, of trouw getrouwd geweest
Met een rechtvaardige koning die psalmen schreef naast maanverlichte beekjes
Ik en ik
In een schepping waar iemands natuur noch eert noch vergeeft
Ik en ik
De een zegt tegen de ander, niemand ziet mijn gezicht en leeft
Denk dat ik naar buiten ga en een wandeling ga maken
Er gebeurt hier niet veel, er gebeurt nooit iets. Bovendien, als ze nu wakker wordt, zal ze willen dat ik praat… Ik heb niets te zeggen, speciaal over wat er ook was… Ik en ik… In de schepping waar iemands natuur niet eert noch vergeeft… Ik en ik… De een zegt tegen de ander, niemand ziet mijn gezicht en leeft
Ooit een onbetreden pad genomen, waar de snelle de race niet wint
Het gaat naar de waardige, die het woord der waarheid kan verdelen
Neemt een vreemdeling om mij te onderwijzen, om in het schone gelaat van de gerechtigheid te kijken
En oog om oog en tand om tand te zien
Ik en ik
In een schepping waar iemands natuur noch eert noch vergeeft
Ik en ik
De een zegt tegen de ander, niemand ziet mijn gelaat en leeft
Naast twee mannen op een treinperron is er niemand in zicht
Ze wachten tot de lente komt, rokend langs het spoor
De wereld kan vannacht vergaan, maar dat geeft niet
Ze zou daar nog moeten slapen als ik terugkom
Ik en ik
In de schepping waar iemands aard noch eert noch vergeeft
Ik en ik
De een zegt tegen de ander, Niemand ziet mijn gezicht en leeft… Middag, en ik duw mezelf nog steeds over de weg, het donkerste deel… In de smalle steegjes, ik kan niet struikelen of blijven staan… Iemand anders spreekt met mijn mond.., maar ik luister alleen naar mijn hart
Ik heb schoenen voor iedereen gemaakt, zelfs voor jou, terwijl ik nog steeds op blote voeten loop
Ik en ik
In de schepping waar iemands aard noch eert noch vergeeft
Ik en ik
De een zegt tegen de ander, niemand ziet mijn gezicht en leeft