New York Times literatuurcriticus, auteur en docent Anatole Broyard werd op 16 juli 1920 geboren in New Orleans, Louisiana, als zoon van timmerman Paul A. Broyard en Edna Miller, twee Afro-Amerikanen met een lichte huidskleur. Toen het land in de greep was van de Grote Depressie verhuisde zijn familie van het historische French Quarter naar een wijk in Brooklyn, New York. Het was toen dat zijn vader besloot voor blanke te doorgaan om een baan te kunnen krijgen.
De Tweede Wereldoorlog onderbrak Broyard’s studie aan het Brooklyn College. Hij nam een blanke identiteit aan toen hij in het Amerikaanse leger ging, klom op tot kapitein en kreeg, ironisch genoeg, de leiding over een geheel zwart vrachtladingsbataljon. Kort na het einde van de oorlog scheidde hij van zijn eerste vrouw, Aida Sanchez, een gemengde Puertoricaanse; hij maakte gebruik van de G.I Bill om te studeren aan de New School for Social Research; en met geld dat hij tijdens de oorlog had gespaard, opende hij een boekhandel in Greenwich Village die hem in contact bracht met schrijvers als Delmore Schwartz, Maxwell Boderheim, Max van den Haag, en Chandler Brossard. Aan het eind van de jaren veertig begon Broyard schrijfsels in te sturen naar intellectuele tijdschriften van het hoogste niveau, waaronder Partisan Review en Commentary. Zijn artikel uit 1954 in Discovery, getiteld “What the Cystoscope Said,” over de verloren strijd van zijn vader tegen kanker, kondigde aan de literaire wereld aan dat er een formidabel nieuw talent was gearriveerd.
Toen zijn bekendheid groeide, werd er door zowel blanken als zwarten gefluisterd over Broyard’s raciale identiteit. Zijn naaste blanke medewerkers hadden geruchten gehoord over zijn zwarte afkomst, maar durfden het niet tegen hem te zeggen – de suggestie alleen al wees hij snel van de hand of deed hem in woede ontsteken. Toen zijn foto verscheen in Time magazine in 1958, vertelde de zwarte dichter-novelleuse Arna Bontemps zijn vriend Langston Hughes: “Zijn foto . . . laat hem er negroïde uitzien. Als dat zo is, dan is hij de enige spade onder de Beat Generation.”
In het begin van de jaren zestig had Broyard vreemde baantjes in de reclamewereld en gaf hij parttime les aan de Nieuwe School. In 1962 trouwde hij met de Noorse Amerikaanse danseres Alexandra Nelson. Zes jaar lang werkte hij voor het reclamebureau Wunderman Ricotta & Kline, pendelend van het ouderlijk huis in Connecticut naar het centrum van Manhattan. Later in het decennium schreef hij een aantal voorpaginanieuws voor de New York Times Book Review, en verving daarna Christopher Lehmann-Haupt als de dagelijkse recensent van de publicatie. Zijn positie als redacteur bij de Times maakte hem tot een van ’s lands belangrijkste scheidsrechters van smaak en een culturele poortwachter, een man wiens meningen iemands literaire aspiraties konden ondersteunen of verwoesten.
Collecties van Broyard’s recensies, Aroused by Books (1974) en Men, Women, and Other Anticlimaxes (1980), werden gepubliceerd door Random House en Methuen, respectievelijk. In 1984 begon hij een column te schrijven in de Book Review.
Broyard ging in 1989 met pensioen bij de Times en overleed 11 oktober 1990 aan prostaatkanker. Zijn twee autobiografische werken die postuum werden gepubliceerd zijn Intoxicated by My Illness and Other Writings on Life and Death (1992) en Kafka Was the Rage: A Greenwich Village Memoir (1993). In 1996 schreef Henry Louis Gates, Jr., professor aan Harvard University, een indringende meditatie over Broyard’s leven in The New Yorker, met bijzondere aandacht voor zijn gecompliceerde poging om voor blanke door te gaan. Toen Broyard’s donker getinte zus, Shirley, zijn herdenkingsdienst bijwoonde, waren de blanke rouwenden geschokt toen ze zagen dat ze zwart was. Uit angst voor zijn woede deelde zelfs Broyard’s vrouw het geheim van zijn raciale afkomst pas na zijn dood met hun kinderen, Todd en Bliss.