Dissociatieve stoornis niet anderszins gespecificeerd is een vreemd klinkende diagnose en het is bedoeld als een ‘restcategorie’, dat wil zeggen “het overheersende kenmerk is een dissociatief symptoom (d.w.z. een verstoring in de gewoonlijk integratieve functies van bewustzijn, geheugen, identiteit, of waarneming van de omgeving) dat niet voldoet aan de criteria voor een specifieke dissociatieve stoornis” (APA, 2000, p.503).
HOE IS DDNOS VERSCHILLEND VAN DISSOCIATIEVE IDENTITEITSSTORDER?
De diagnostische criteria worden hieronder gegeven, maar over het geheel genomen is DDNOS de diagnose bij uitstek voor partiële dissociatieve identiteitsstoornis. De ISSTD Behandelingsrichtlijnen maken een nuttig onderscheid tussen twee typen DDNOS: ‘nog niet’ en ‘nog niet helemaal’. Type 1a DDNOS zijn mensen die in feite wel een dissociatieve identiteitsstoornis hebben maar nog niet gediagnosticeerd zijn. Type 1b DDNOS zijn mensen die niet helemaal voldoen aan de diagnostische criteria voor DID – meestal omdat ze geen amnesie hebben tussen alters, of omdat hun alters/delen niet helemaal ‘gescheiden’ genoeg zijn om als verschillende identiteitstoestanden te worden geclassificeerd. DDNOS is eigenlijk de meest voorkomende dissociatieve stoornis en daarom is er enige discussie over de vraag of het opnieuw geformuleerd moet worden: als een ‘residuele’ categorie is het bedoeld om een paar gevallen op te dweilen die niet helemaal passen in andere diagnostische hokjes, niet om een categorie helemaal op zichzelf te zijn!
Colin Ross (2007, p.142) zegt dat: “De scheidslijn tussen dissociatieve identiteitsstoornis en de meeste gevallen van Dissociative Disorder Not Otherwise Specified is arbitrair. De meeste gevallen van DDNOS zijn partiële vormen van DID die ofwel duidelijke omschakeling van de uitvoerende controle, volledige amnesiebarrières tussen identiteitstoestanden, of duidelijke differentiatie en structuur van identiteitstoestanden ontberen. Het zijn partiële vormen van DID met dezelfde patronen van jeugdtrauma en co-morbiditeit.”
Samenvattend: veel mensen zullen gediagnosticeerd worden met DDNOS omdat ze tijdens het diagnostisch proces noch amnesie tussen alters, noch voldoende uitgewerkte alters vertonen. Velen zullen echter later gediagnosticeerd worden met een dissociatieve identiteitsstoornis, en velen kunnen in feite DID hebben maar er was onvoldoende bewijs voor tijdens het korte diagnostische interview, gebaseerd op de restrictieve criteria van de DSM-IV.
SYMPTOMATISCHE PRINCIPES VOOR DISSOCIATIEVE DISORDER NOT OTHERWISE SPECIFIED
Diagnostische Criteria (Code 300.15) uit DSM-IV:
Deze categorie is opgenomen voor stoornissen waarbij het overheersende kenmerk een dissociatief symptoom is (d.w.z. een verstoring van de gewoonlijk geïntegreerde functies van bewustzijn, geheugen, identiteit, of waarneming van de omgeving) dat niet voldoet aan de criteria voor een specifieke dissociatieve stoornis. Voorbeelden zijn:
- Klinische presentaties die lijken op dissociatieve identiteitsstoornis maar niet voldoen aan de volledige criteria voor deze stoornis. Voorbeelden zijn presentaties waarin a) er geen twee of meer verschillende persoonlijkheidstoestanden zijn, of b) amnesie voor belangrijke persoonlijke informatie niet optreedt.
- Derealisatie niet gepaard gaande met depersonalisatie bij volwassenen.
- States van dissociatie die optreden bij individuen die zijn onderworpen aan perioden van langdurige en intense dwingende overreding (bijv. hersenspoeling, gedachtenhervorming of indoctrinatie terwijl ze gevangen zitten).
- Dissociatieve trancestoornis: eenmalige of episodische stoornissen in de staat van bewustzijn, identiteit of geheugen die kenmerkend zijn voor bepaalde locaties en culturen. Dissociatieve trance gaat gepaard met een vernauwing van het bewustzijn van de onmiddellijke omgeving of stereotype gedragingen of bewegingen die worden ervaren als buiten iemands controle. Bezetenheidstrance houdt in dat het gebruikelijke gevoel van persoonlijke identiteit wordt vervangen door een nieuwe identiteit, toegeschreven aan de invloed van een geest, een kracht, een godheid of een andere persoon, en gaat gepaard met stereotiepe “onwillekeurige” bewegingen of geheugenverlies en is wellicht de meest voorkomende dissociatieve stoornis in Azië. Voorbeelden zijn amok (Indonesië), bebainan (Indonesië), latah (Maleisië), pibloktoq (Noordpoolgebied), ataque de nervios (Latijns-Amerika), en bezetenheid (India). De dissociatieve of trance stoornis is geen normaal onderdeel van een breed geaccepteerde collectieve culturele of religieuze praktijk.
- Verlies van bewustzijn, verbijstering, of coma niet toe te schrijven aan een algemene medische aandoening.
- Ganser syndroom: het geven van benaderende antwoorden op vragen (bijvoorbeeld, “2 plus 2 is gelijk aan 5”) wanneer niet geassocieerd met Dissociatieve Amnesie of Dissociatieve Fuga.