Vergelijkende psychologie, de studie van overeenkomsten en verschillen in gedragsorganisatie tussen levende wezens, van bacteriën tot planten tot mensen. De discipline besteedt bijzondere aandacht aan de psychologische aard van de mens in vergelijking met andere dieren.
In de studie van dieren concentreert de vergelijkende psychologie zich op het onderscheiden van zowel kwalitatieve als kwantitatieve overeenkomsten en verschillen in het gedrag van dieren (waaronder de mens). Zij heeft belangrijke toepassingen op gebieden als geneeskunde, ecologie en dierentraining. Met de opkomst van een experimentele vergelijkende psychologie in de tweede helft van de 19e eeuw en de snelle groei daarvan in de 20e eeuw, heeft de studie van lagere dieren steeds meer licht geworpen op de menselijke psychologie op gebieden als de ontwikkeling van individueel gedrag, motivatie, de aard en methoden van leren, de effecten van drugs, en de lokalisatie van hersenfuncties. Andere dieren zijn gemakkelijker in aantallen te verkrijgen en kunnen beter onder experimentele omstandigheden worden gecontroleerd dan menselijke proefpersonen, en uit lagere dieren kan veel worden geleerd over de mens. Vergelijkende psychologen hebben echter zorgvuldig vermeden het gedrag van dieren te antropomorfiseren, d.w.z. aan dieren geen menselijke eigenschappen en motivaties toe te schrijven wanneer hun gedrag door eenvoudiger theorieën kan worden verklaard. Dit principe staat bekend als de canon van Lloyd Morgan, genoemd naar een Britse pionier in de vergelijkende psychologie.
De neiging om lagere dieren menselijke capaciteiten toe te kennen is altijd sterk geweest. In de opgetekende geschiedenis hebben zich twee verschillende opvattingen ontwikkeld over de verhouding van de mens tot de lagere dieren. De ene, gemakshalve aangeduid als de mens-bloeddier opvatting, benadrukt de verschillen vaak tot het punt van het ontkennen van overeenkomsten in het geheel en is afgeleid van de traditionele religieuze verhalen over de afzonderlijke scheppingen van mens en dier; de andere, de evolutionaire opvatting, benadrukt zowel overeenkomsten als verschillen. Aristoteles formaliseerde de mens-geworden zienswijze door alleen aan de mens een verstandelijk vermogen toe te schrijven en aan de dieren mindere vermogens. De moderne wetenschappelijke visie daarentegen beschouwt de mens als een sterk geëvolueerd dier; bewijsmateriaal wijst erop dat continuïteit in de evolutie van organismen een basis vormt voor essentiële psychologische overeenkomsten en verschillen tussen lagere en hogere dieren, waaronder de mens.