The Ink Spots, Amerikaanse vocale groep prominent in de late jaren ’30 en ’40. Een van de eerste Afro-Amerikaanse groepen, samen met de Mills Brothers, die zowel een zwart als een blank publiek bereikte, de Ink Spots oefenden grote invloed uit op de ontwikkeling van de doo-wop vocale stijl. De belangrijkste leden waren Orville (“Hoppy”) Jones (geb. 17 feb. 1905, Chicago, Ill., U.S.-d. 18 okt. 1944, New York, N.Y.), Charles Fuqua (ged. 1971), Ivory (“Deek”) Watson (geb. 1913, Indianapolis, Ind.-d. 4 nov. 1969), Bill Kenny (geb. 1915, Philadelphia, Pa.-d. 23 maart 1978), Jerry Daniels (geb. 1916, Indianapolis-d. 7 nov. 1995, Indianapolis). 7, 1995, Indianapolis), Herb Kenny (geb. 1915, Philadelphia-d. 11 juli 1992, Columbia, Md.), en Billy Bowen (geb. 1912, Birmingham, Ala.-d. 1982).
De groep werd in 1932 opgericht als de King, Jack and the Jesters, maar werd de Ink Spots toen ze verhuisden naar New York City. Nadat Herb Kenny het oorspronkelijke lid Daniels had vervangen, begon de groep aan een langzame evolutie naar zijn kenmerkende geluid. In 1939 scoorden de Ink Spots een grote hit met “If I Didn’t Care,” waarop Bill Kenny’s tenor lead contrasteerde met Jones’s diepe bas. Door de hoge tenor lead een prominente plaats te geven en gesproken baskoortjes toe te voegen aan de backing harmonies, legden de Ink Spots de basis voor talloze doo-wop en rhythm-and-blues vocal groepen, van de Ravens en de Orioles tot Motown’s Temptations. Onder hun vele hits in de jaren 40 waren “Address Unknown”, “My Prayer” (later opnieuw opgenomen door de Platters), “Into Each Life Some Rain Must Fall” (een samenwerking met Ella Fitzgerald), “We Three”, “To Each His Own”, en “The Gypsy”. In het begin van de jaren 1950 splitste de groep zich in tweeën, en meerdere incarnaties van de Ink Spots bleven optreden tot in de jaren 1990. The Ink Spots werden in 1989 opgenomen in de Rock and Roll Hall of Fame.