Slangenenvenomatie is een belangrijke oorzaak van overlijden en invaliditeit in de ontwikkelingslanden, met name India en Zuidoost-Azië. Soortenvariatie in gifbestanddelen, opbrengst en dodelijkheid leidt tot zeer uiteenlopende klinische presentaties en mortaliteit. Gifslangen worden onderverdeeld in 5 families. Beten van de Viperidae, Crotalidae en Colubridae veroorzaken gewoonlijk vooral lokale effecten en bloedingen; de Elapidae veroorzaken meestal neurologische symptomen, met name verlamming; terwijl de Hydrophidae verlamming en myolyse veroorzaken. Gifstoffen zijn complexe mengsels van enzymen, peptiden en metalloproteïnen. Er zijn 26 enzymen geïdentificeerd, waarvan er 10 in de meeste giffen worden aangetroffen. Er zijn componenten geïdentificeerd die werken als procoagulantia, anticoagulantia, hyaluronidases, RNases, DNases, postsynaptische toxines en presynaptische toxines. Andere peptiden veroorzaken een capillair leksyndroom, hemolyse en shock. De klinische resultaten van envenomatie variëren sterk, en het is mogelijk dat er geen envenomatie optreedt bij een beet. Tot de gerapporteerde ziektebeelden behoren oedeem, hemolyse, shock, bloedingen, hypofyse- en nierfalen, myonecrose en combinaties van deze verschijnselen. Als eerste hulpmaatregelen zijn tourniquets, vernauwende banden, strakke crêpeverbanden, insnijding en afzuiging, cryotherapie en elektrische schokken onder hoogspanning voorgesteld. Geen van deze maatregelen is doeltreffend gebleken, behalve het gebruik van een crêpeverband voor de beet van de Australische alpid. Tourniquets of cryotherapie kunnen, bij langdurig gebruik, leiden tot gangreen. De belangrijkste eerste hulpmaatregel is snel vervoer naar uitgebreide medische verzorging. Er bestaat enige controverse over de medische behandeling in de Verenigde Staten, maar minder in andere landen. Ondersteunende maatregelen die routinematig nodig zijn, zijn onder meer intraveneuze vloeistoffen, tetanusprofylaxe en antibiotica. Anticholinergica kunnen nuttig zijn bij elapidebeet. Intubatie en beademing kunnen noodzakelijk zijn. Niet-bewezen chirurgische benaderingen zijn excisie van het weefsel van de beet en fasciotomie. De eerste methode is ontsierend, de tweede moet worden voorbehouden aan patiënten bij wie een verhoogde druk binnen het compartiment is aangetoond. Wereldwijd worden meer dan 100 antivenins geproduceerd door ongeveer 36 laboratoria. De producten zijn doeltreffend, maar houden een hoog risico van serumziekte en een geringer risico van anafylaxie in. Een doeltreffender en minder reactief product is in ontwikkeling.