Het vervagende amberkleurige licht, de wuivende groene velden, het kronkelende jonge meisje – opent op een mooie pastorale scène. Toch, als de glijdende camera gelijke tred houdt met dit meisje, verstoort een vreemde onderstroom de lucht, die speldenprikken van twijfel creëert over hoe vredig de scène is. Er is iets met hoe rood haar topje lijkt in het gouden licht, iets met de stilte, iets dat suggereert dat de camera niet alleen op jacht is, maar ook uit is op bloed. Het is een mooie opening voor een film die uitdraait op onzin.
Alles lijkt op zijn plaats in Anne Hamiltons “American Fable”, alles afgemeten en klaar om te gaan. Er is Gitty (Peyton Kennedy), een 11-jarig meisje, dat met haar boerenouders, Abe en Sarah (Kip Pardue en Marci Miller), en vreemd genoeg vijandige oudere broer, Martin (Gavin MacIntosh), op een geïsoleerde strook in het Amerikaanse hartland woont. Het lijkt zo vredig of zou zo vredig zijn als de wolf niet huilend voor de deur van Roodkapje zou staan en gevaar zou brengen: boze praat, een neergeslagen telefoon, een zwaaiende bijl en vreemde dingen.
Gitty begrijpt niet wat er aan de hand is met de boerderij van de familie, maar, zoals zoveel in “American Fable”, komt haar naïviteit geforceerd over, eerder gescript dan aangeboren. Toch begint haar verwarring zin te krijgen in dit verhaal, dat draait om haar betrokkenheid bij een belachelijk ontvoeringsplan dat noch overtuigend echt genoeg is om te geloven, noch fantastisch genoeg om te werken voor het sprookje dat Ms. Hamilton lijkt te willen creëren. De introductie van een buitenstaander (Richard Schiff), een geldwolf die door een schurk geringschattend met een dier wordt vergeleken, is vooral ongelukkig omdat het flirt met een antisemitisch stereotype.
Dit stereotype wordt niet uitgebuit, ontwikkeld of verloochend. Het is gewoon het zoveelste losse eindje dat in “American Fable” fladdert naast de voorspelbaar gedoemde kip als huisdier; de al even noodlottige buurman; de knipoog naar Ronald Reagan; het stukje uit Yeats; het veelbetekenend gewonde reekalf; en de slanke mysterieuze vrouw (Zuleikha Robinson) wier woo-woo vibe en lange handschoenen lezen als een knipoog naar Jean Cocteau’s film “Orpheus.” Ms. Hamilton lijkt ook een voorliefde te hebben voor Charles Laughton’s “The Night of the Hunter,” die hier echo’s vindt in de bovenaardse sterrennacht, een duivelse figuur te paard en een psychopaat met mesvaardigheden.