De cannelures van Folsom punten zijn een elegante technologische oplossing voor verschillende problemen van zeer mobiele jagers die zich richtten op het verkrijgen van bizons. De symmetrische, bifluted vorm stond een gespleten, gezicht-contact steel toe om bijna tot de tip uit te reiken, daardoor zowel de plaats als de omvang van de breuk controlerend en vele cycli van herbewerking van de punt toelatend. De extreme dunheid, bereikt door het canneluresysteem, vergemakkelijkte de scherpte van de voorrand voor een betere penetratie. De bijna constante doorsnede van punt tot basis betekende geen verlies van scherpte van de voorrand bij het herslijpen en uitwisselbaarheid van gebroken segmenten. De hoge frictie, voorwaarts verstelbare steel verzekerde een stevige montage, zelfs met ingekorte, hergebruikte puntsegmenten. Dit efficiënte ontwerp was van cruciaal belang voor groepen die weken en misschien wel maanden weg waren van de bron van het ruwe materiaal op jacht naar wild. Korte, uitgeputte Folsom punten of “slugs” zijn wat archeologen het vaakst vinden en bestuderen. Daarentegen was een vrij lange, volledig gecanneleerde punt, gemaakt van een nog langere voorvorm, het beoogde product van de Folsom knapper. Het hier voorgestelde model kan getest worden door studie van de lengte van de voorvorm, de proporties van de afgewerkte punt, de breukpatronen, de kenmerken van de steelelementen en de gebruiks- en slijtage-analyse van archeologische specimens, alsook door realistische jachtexperimenten. De motor achter het hardnekkige gebruik van de ‘snap blade’ en ‘full fluted’ projectieltechnologie was de gerichte inzet voor één enkele, zeer mobiele wildsoort (bizon). Dit specifieke technofunctionele element in de Folsom-cultuur onthult een wapensysteem dat was ontworpen om extreme risico’s met betrekking tot de toegang tot grondstoffen te ondervangen. Verder onderzoek moet aantonen dat het verschijnen, de geografische verspreiding, het voortbestaan en het verdwijnen van de Folsom geribbelde punt nauw verband houden met juxtaposities van klimatologische verandering, biotische verandering, en menselijke volksverhuizingen die zich voordeden tegen het einde van het Pleistoceen.