Opzet van de studie: Casusprobleem van een coassistent.
Achtergrond: Dit case report beschrijft het diagnostisch proces, gebaseerd op het Hypothesis-Oriented Algorithm for Clinicians II (HOAC II), en de daaropvolgende interventies bij een topatleet met subacute lage rugpijn. Het toont ook de klinische toepassing van de HOAC II en laat zien hoe invaliditeitstermen, zoals gebruikt in het International Classification of Functioning, Disability and Health-model van de Wereldgezondheidsorganisatie, kunnen worden geïntegreerd in de behandeling van patiënten op een manier die volgens ons de klinische praktijk ten goede komt. Het demonstreert ook het praktische gebruik van gevalideerde vragenlijsten en hoe deze kunnen worden gebruikt om noodzakelijke informatie voor het algoritme te verzamelen.
Diagnose: Een gestructureerde, evidence-based beoordeling leidde tot een veelzijdige, op activiteitenbeperking gebaseerde diagnose van het niet in staat zijn om (1) in een diepe hurkpositie te blijven tijdens het schaatsen, (2) te versnellen in bochten tijdens het schaatsen, en (3) op te staan uit een onderuitgezakte positie zonder pijn. Wij geloofden dat deze disfuncties te wijten waren aan lokale beperkte lumbale segmentale mobiliteit, samen met een onvermogen om het lumbo-bekken gebied goed en functioneel te stabiliseren.
Discussie: De HOAC II vereist dat de therapeut een op bewijs gebaseerde strategie voor het onderzoek ontwikkelt, die gebaseerd is op initiële hypotheses die ontwikkeld zijn op basis van de medische voorgeschiedenis en andere gegevens die voorafgaand aan het onderzoek zijn verkregen. Het onderzoek was toegesneden op het identificeren en kwantificeren van activiteitsbeperkingen en participatiebeperkingen waarvan wij dachten dat ze konden helpen verklaren waarom deze patiënt zijn gezondheidsprobleem had. Deze casestudy toont aan hoe alle elementen van de HOAC II kunnen worden gebruikt voor wat wij beschouwen als relatief veel voorkomende types van patiënten. Wij geloven dat door de HOAC II toe te passen op de individuele patiënt, therapeuten zich in een ideale positie bevinden om bewijsmateriaal toe te passen op de patiëntenzorg en om hun interventies te verdedigen tegenover collega’s en derdebetalers.
Niveau van bewijs: Differentiële diagnose, niveau 4.