Lyrische poëzie in de 16e eeuw werd gedomineerd door het model van Petrarca, voornamelijk als gevolg van de aanvaarding van de renaissancetheorie van de imitatie en de leer van Bembo. Bijna alle belangrijke schrijvers van de eeuw schreven lyrische gedichten op de wijze van Petrarca. Verrassende originaliteit was te vinden in de gedichten van Della Casa, en Galeazzo di Tarsia onderscheidde zich van de hedendaagse dichters door een krachtige stijl. Vermeldenswaard zijn ook de hartstochtelijke sonnetten van de dichteres Gaspara Stampa uit Padua en die van Michelangelo.
De traditie van humoristische en satirische verzen werd ook levend gehouden in de 16e eeuw. Uitmuntend onder de beoefenaars ervan was Francesco Berni, wiens burleske gedichten, die meestal onfatsoenlijke of triviale onderwerpen behandelden, blijk gaven van zijn geestigheid en stilistische vaardigheid. Ook de didactische poëzie, die reeds door humanistische schrijvers was ontwikkeld, werd in deze periode voortgezet, met name door Giovanni Rucellai, die in Le api (1539; “De bijen”) het vierde boek van de Romeinse dichter Vergilius’ Georgica herwerkte, en door Luigi Alamanni, in zes boeken over de landbouw en het plattelandsleven, La coltivazione (1546) genaamd.
De meest verfijnde uitdrukking van de klassieke smaak van de Renaissance was te vinden in Ludovico Ariosto’s Orlando furioso (1516; “Orlando Mad”; Eng. trans. Orlando Furioso), die vele episodes bevatte die ontleend waren aan populaire middeleeuwse en vroege Renaissance-epossen. Het gedicht is in feite een voortzetting van Boiardo’s Orlando innamorato en neemt al zijn verweven verhalen over waar Boiardo ophield, maar zijn unieke kwaliteiten komen voort uit Ariosto’s aanhoudende inspiratie en meesterlijke verteltechniek en zijn afstandelijke, ironische houding ten opzichte van zijn personages. Orlando furioso was de meest volmaakte uitdrukking van de literaire tendensen van de Italiaanse Renaissance in deze tijd, en het heeft een enorme invloed uitgeoefend op de latere Europese Renaissance literatuur. Ariosto componeerde ook komedies die, door de imitatie van de Latijnse komedie, het begin markeerden van renaissancedrama in de volkstaal.
Er waren ook pogingen om het epos te vernieuwen door de “regels” van Aristoteles voor compositie toe te passen. Gian Giorgio Trissino, een taaltheoreticus, schreef zijn Italia liberata dai Goti (“Italië bevrijd van de Goten”) volgens de strengste Aristotelische regels, terwijl Alamanni probeerde het verhaal te concentreren op één personage in Girone il cortese (1548; “Girone de hoffelijke”) en Avarchide (1570), een imitatie van de Ilias van Homerus. Giambattista Giraldi, hoewel bekender als verteller en tragisch toneelschrijver, was een literair theoreticus die zijn eigen pragmatische theorieën probeerde toe te passen in zijn gedicht Ercole (1557; “Hercules”).
Twee burleske medley versvormen werden in de loop van de eeuw uitgevonden. De Fidenziana-poëzie ontleent haar naam aan een werk van Camillo Scroffa, een dichter die Petrarca-parodieën schreef in een combinatie van Latijnse woorden en Italiaanse vorm en zinsbouw. Macaronische poëzie daarentegen, die verwijst naar de Rabelaisiaanse preoccupatie van de personages met eten, vooral macaroni, is een term die wordt gegeven aan verzen die bestaan uit Italiaanse woorden die volgens Latijnse vorm en syntaxis worden gebruikt. Teofilo Folengo, een benedictijner monnik, was de beste vertegenwoordiger van de macaronische literatuur, en zijn meesterwerk was een gedicht in 20 boeken, Baldus (1517) genaamd. De tendens tot parodie, het belachelijk maken van de onpraktische excessen van de humanistische literatuur, was aanwezig in zowel fidenziana als macaronische verzen.
Torquato Tasso, zoon van de dichter Bernardo Tasso, was de laatste grote dichter van de Italiaanse Renaissance en een van de grootste van de Italiaanse literatuur. In zijn epos Gerusalemme liberata (1581; Jeruzalem verlost) vatte hij een literaire traditie samen die typisch was voor de Renaissance: het klassieke epos vernieuwd naar de spirituele interesses van zijn eigen tijd. Het onderwerp van het gedicht is de Eerste Kruistocht voor de herovering van Jeruzalem. De structuur dramatiseert de strijd om een centraal doel te behouden door middel van het beheersen en in toom houden van centrifugale driften tot zinnelijke en emotionele uitspattingen. Het pathos ligt in de enorme kosten van zelfbeheersing. L’Aminta (1573), een vrolijk en ongeremd drama, was het beste voorbeeld van Tasso’s jeugdige poëzie en behoorde tot het nieuwe literaire genre van de pastorale (over het geïdealiseerde plattelandsleven). Gerusalemme liberata daarentegen was het resultaat van een evenwicht in de tegenstrijdige aspiraties van de dichter: een christelijk onderwerp dat op een klassieke manier werd behandeld. In het daaropvolgende Gerusalemme conquistata (1593; “Jeruzalem overwonnen”) imiteerde Tasso Homerus en herschikte hij zijn gedicht volgens meer rigide Aristotelische regels en de idealen van de reactie van de rooms-katholieke kerk tegen de protestantse Reformatie, bekend als de Contrareformatie. Tasso’s conflict was uitgelopen op de overwinning van het moralistische principe: poëtisch was het nieuwe gedicht een mislukking. Tasso schreef gedurende zijn leven ook kortere lyrische verzen, waaronder religieuze gedichten, terwijl zijn prozadialogen een stijl laten zien die niet langer uitsluitend door klassieke modellen werd beheerst. Zijn delicate madrigalen werden op muziek gezet door de beroemdste componisten van die tijd.