Neuroscientifically Challenged

Het fusiforme gezichtsgebied, of FFA, is een klein gebied dat wordt gevonden op het inferieure (onderste) oppervlak van de temporale kwab. Het is gelegen in een gyrus genaamd de fusiforme gyrus.

Wat is het fusiforme gezichtsgebied en wat doet het?

Tegen het einde van de jaren negentig hadden onderzoekers een behoorlijke hoeveelheid bewijsmateriaal opgebouwd dat suggereerde dat er delen van onze hersenen zijn die vooral actief zijn wanneer we naar gezichten kijken. Dit onderzoek leidde neurowetenschappers tot de hypothese dat bepaalde neuronen gespecialiseerd zijn om informatie over gezichten te verwerken, en dat deze neuronen essentieel zijn voor een normale gezichtswaarneming. Volgens deze opvatting zouden de delen van de hersenen die betrokken zijn bij de gezichtswaarneming wel eens anders kunnen zijn dan de delen van de hersenen die betrokken zijn bij de waarneming van andere dingen, zoals voorwerpen.

In 1997 publiceerden onderzoekers een baanbrekende studie die niet alleen het idee van gezichtspecifieke verwerking in de hersenen ondersteunde, maar ook enkele belangrijke anatomische details toevoegde. De studie, door Nancy Kanwisher en collega’s, gebruikte functionele magnetische resonantiebeeldvorming (fMRI) om gebieden van de hersenen te identificeren die zeer actief waren wanneer deelnemers naar gezichten keken. Daarbij vonden de onderzoekers een gebied ter grootte van een bosbes op het inferieure (onderste) oppervlak van de temporale kwab dat een onevenredig grote activiteit vertoonde wanneer deelnemers naar gezichten keken – maar niet wanneer zij naar andere dingen keken, zoals huizen, handen of auto’s. Bij de meeste patiënten werd deze activiteit voornamelijk aan de rechterkant van de hersenen waargenomen.

De gegevens suggereerden Kanwisher en haar mede-onderzoekers dat dit gebied – gevonden in een gyrus die bekend staat als de fusiforme gyrus – gespecialiseerd was in het verwerken van informatie over gezichten; zij noemden het de fusiforme gezichtszone, of FFA. De hypothese dat de FFA een gezichtsverwerkingsmodule is, kwam overeen met eerdere beeldvormingsstudies die ook gezichtswaarneming hadden gekoppeld aan dit algemene gebied van de hersenen, evenals met gevallen van patiënten die schade hadden ondervonden aan de FFA en vervolgens een aandoening ontwikkelden die bekend staat als prosopagnosie, waarbij een stoornis optreedt in het vermogen om gezichten te herkennen.

Verder onderzoek ondersteunde ook de hypothese van Kanwisher e.a. Zo bleek uit een experiment met apen waarbij de activiteit van neuronen in de FFA werd geregistreerd, dat 97% van de neuronen in het gebied actief was als reactie op beelden van het gezicht, maar niet als reactie op beelden van dingen zoals voorwerpen of andere lichaamsdelen. En een andere studie toonde aan dat het toedienen van korte elektrische ladingen aan de FFA de perceptie van gezichten verstoorde. Vandaag – meer dan 20 jaar na de eerste publicatie van Kanwisher e.a. die de term fusiform gezichtsgebied bedacht – kunnen we gerust stellen dat er overtuigend bewijs is dat het FFA betrokken is bij het waarnemen van gezichten.

Nog steeds is er veel discussie over de details rond de anatomie en functie van het FFA. Zo stellen sommigen dat, hoewel delen van het FFA een rol kunnen spelen bij gezichtswaarneming, het gebied waarschijnlijk bestaat uit meerdere visuele gebieden die moeten worden beschouwd als onderscheiden (zowel anatomisch als functioneel) in plaats van als één structuur gewijd aan gezichtswaarneming. Bovendien beweren sommigen dat – in plaats van primair gelokaliseerd te zijn in het FFA – bij gezichtsherkenning een netwerk van hersengebieden betrokken is dat verder reikt dan alleen het FFA en ook andere delen van de occipitale en temporale kwabben omvat. Volgens deze beide perspectieven, kan het toeschrijven van zo’n grote rol in gezichtsperceptie aan de FFA alleen een beetje een oversimplificatie zijn.

Maar waarschijnlijk de luidste kritiek op het idee dat het FFA een primair gezichtsverwerkend gebied van de hersenen is, is de suggestie dat het FFA niet alleen gespecialiseerd is voor de waarneming van gezichten, maar ook voor de waarneming van alle objecten waarmee we een hoge mate van bekendheid en ervaring hebben. Dit idee wordt ook wel de expertise-hypothese genoemd, en het suggereert dat de FFA wordt geactiveerd als reactie op gezichten omdat we, tot op zekere hoogte, gezichtsexperts zijn. In een studie werd bijvoorbeeld gevonden dat de activiteit in het FFA ook verhoogd is als reactie op objecten zoals auto’s en vogels, en de verhoging was gecorreleerd met de mate van deskundigheid die iemand had in het identificeren van deze objecten (vogelaars en autoliefhebbers vertoonden een grotere activiteit). In een andere studie werd vastgesteld dat het FFA actief was bij het bekijken van schaakposities op een schaakbord door schaakexperts, en in weer een andere studie werd vastgesteld dat ervaren radiologen meer activiteit in het FFA vertoonden bij het bekijken van röntgenfoto’s dan studenten geneeskunde.

De expertise-hypothese heeft echter ook de nodige kritiek te verduren gekregen. De studies die de deskundigheidshypothese ondersteunen, hebben de neiging klein te zijn, en vaak zijn de effecten die in die studies zijn gezien, niet erg groot geweest. Niettemin bleek uit een analyse van de resultaten van 18 studies in 2019 dat, zelfs wanneer rekening wordt gehouden met de hierboven vermelde methodologische bezwaren, het bewijsmateriaal sterk in het voordeel van de deskundigheidshypothese pleit. De precieze rol van de FFA in gezichtsperceptie blijft dus ter discussie staan.

Referenties (naast de gelinkte tekst hierboven):

Burns EJ, Arnold T, Bukach CM. P-curving het fusiforme gezichtsgebied: Meta-analyses ondersteunen de expertise-hypothese. Neurosci Biobehav Rev. 2019;104:209-221. doi:10.1016/j.neubiorev.2019.07.003

Kanwisher N, McDermott J, Chun MM. The fusiform face area: a module in human extrastriate cortex specialized for face perception. J Neurosci. 1997;17(11):4302-4311. doi:10.1523/JNEUROSCI.17-11-04302.1997

Weiner KS, Grill-Spector K. The improbable simplicity of the fusiform face area. Trends Cogn Sci. 2012;16(5):251-254. doi:10.1016/j.tics.2012.03.003

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.