Ismaëlieten

ISHMAELITES (Heb. יִשְׁמְעֵאלִים), een groep nomadische stammen die volgens de Bijbel verwant zijn aan *Ishmael, zoon van Abraham en Hagar. In Genesis 25:13-15 en i Kronieken 1:29-31 staat een lijst van “de zonen van Ismaël”, die speciale aandacht verdient (zie hieronder). Afgezien van deze lijst wordt de benaming “Ismaëliet(en)” gevonden in Genesis 37:25-28; Rechters 8:24; Psalmen 83:3; i Kronieken 2:17 en 27:30. Tot op heden is er geen vermelding van Ismaëlieten als benaming van nomaden gevonden in andere bronnen uit de bijbelse periode. De veronderstellingen betreffende de identificatie van de naam Sumu(ʾ)ilu in de inscripties van Sennacherib en Ashurbanipal, koningen van Assyrië, met Ismaël (J. Lewy, R. Campbell Thompson) berusten op onjuiste interpretaties van deze teksten.

Kennis over het gebied en de kenmerken van de nomaden die Ismaëlieten worden genoemd, kan derhalve alleen worden ontleend aan de bijbelse verwijzingen naar de Ismaëlieten (afgezien van de lijst van de “zonen van Ismaël”), alsmede aan wat in Genesis over Ismaël wordt verteld. De “vader” van deze nomaden is zeker verbonden met de woestijngebieden tussen Ereẓ Israël en Egypte, en hij is de zoon van Hagar, de Egyptische dienstmaagd (Gen. 16:1, 3). Hagars ontmoeting met de engel Gods die haar het nieuws bracht van Ismaëls aanstaande geboorte en zijn voorbestemde grootheid, wordt in verband gebracht met de “bron van water in de woestijn, de bron op de weg naar Shur,” die later Beer-lahai-roi wordt genoemd, en “ligt tussen Kades en Bered” (ibid., 16:7, 14). Na door Abraham te zijn verdreven, worden Hagar en Ismaël in de woestijn van Beer-Sheba gered door een engel van God (21:14-19). Toen hij volwassen was en een boogschutter werd, woonde Ismaël in de woestijn van Paran, en zijn moeder haalde een vrouw voor hem uit Egypte (21:21). Het woongebied van de Ismaëlieten wordt omschreven in Genesis 25:18: “van Havilah, bij Shur, dat dicht bij Egypte is …” Dit gebied omvat het gebied waar Saul Amalek versloeg: “van Havilah tot aan Shur, dat ten oosten van Egypte ligt” (i Sam. 15:7). De precieze plaats van het in deze passages genoemde Havilah is onbekend, maar op grond van de beschrijving van Sauls strijd met de Amalekieten kan met zekerheid worden vastgesteld dat deze plaats in het zuiden van Palestina ligt.

De Ismaëlieten worden beschreven als bedoeïenen die in de woestijn leven, kamelen hoeden (zie vooral de vermelding van Obil de Ismaëliet, die “over de kamelen” ging, onder Davids officieren, i Kron. 27:30), woestijnrovers zijn (vgl. Gen. 16:12), en periodiek de permanente nederzetting overvallen en plunderen (Ps. 83:7; Richt. 8:24). Bovendien hielden de Ismaëlieten zich bezig met karavaanhandel (Gen. 37:25). (Voor verwantschapsbetrekkingen en interhuwelijk tussen de Ismaëlitische groepen, die zich dicht bij de grenzen van de nederzettingen bevonden, en de permanente bewoners, zie Gen. 28:9, 36:3; i Kron. 2:17.)

In de tijd dat de Midjanieten, Amalekieten en Bene Kedem een zeldzame verschijning waren geworden in het land Israël legde een bijbelschrijver aan zijn tijdgenoten uit dat dit een soort Ismaëlieten waren (vgl. Judg. 6:3, 33; 7:12; 8:10, 22, 26 met 8:24). Het verslag van de verkoop van Jozef vermeldt een Ismaëlitische karavaan op weg van Gilead naar Egypte (Gen. 37:25, 27; 39:1). In hetzelfde verslag worden deze handelaren ook Midjanieten (37:28) of Medanieten (37:36) genoemd. De identificatie van de Midianieten, Medanieten en Amalekieten met de Ismaëlieten, alsmede het feit dat de woongebieden van de laatstgenoemden bij die van de Amalekieten zijn gevoegd, ondersteunen de veronderstelling dat gedurende een bepaalde periode de Ismaëlieten de voornaamste groep nomaden aan de grenzen van Palestina waren (vgl. Gen. 16:12: “Hij zal wonen naast al zijn verwanten”; 25:18: “zij kampeerden naast al zijn verwanten”; en 21:18: “… want Ik zal van hem een groot volk maken”). Het is ook mogelijk dat groepen die niet direct verwant waren aan de Ismaëlieten soms bij hun naam werden genoemd (Midian en Medan worden genoemd onder de zonen van Abraham en Ketura, Gen. 25:2; i Kron. 1:32; Amalek wordt genoemd onder de nakomelingen van Ezau, d.w.z. Edom, Gen. 36: 12, 16; i Kron. 1:36). Het schijnt dat deze periode niet later eindigde dan rond het midden van de tiende eeuw v. Chr, vanaf welke tijd er geen vermelding meer is van de Ismaëlieten in de historiografische en literaire bronnen in de Bijbel.

Genesis 25:13-15 en I Kronieken 1:29-31 bevatten de lijst van “de zonen van Ismaël,” waarin 12 groepen bij naam worden genoemd: Nebaioth, Kedar, Adbeel, Mibsam, Mishma, Dumah, Massa, Hadad, Tema, Jetur, Naftisj, Kedmah (voor het aantal van de 12 zonen van Ismaël zie ook Gen. 17:20). Hiervan worden Kedar, Mibsam, Misjma, Dumah, Massa, Jetur en Nafisj in andere passages van de Bijbel genoemd. Assyrische en Noord-Arabische inscripties vermelden Nebaioth, Kedar, Adbeel, Dumah, Massa en Tema; terwijl Griekse bronnen vanaf de tweede eeuw v. Chr. ook de zonen van Jetur vermelden. Er zij op gewezen dat, afgezien van de genealogische lijst, geen van deze groepen wordt genoemd in enige bron uit de periode voorafgaande aan de tiende eeuw v. Chr. In het licht van wat bekend is over de zojuist genoemde volkeren, vooral uit Assyrische bronnen, kan worden gezien dat zij niet verbonden zijn met het verenigde kader van de hierboven genoemde Ismaëlitische stammen: de omvang van hun omzwervingen is veel groter dan die van de Ismaëlieten en bestrijkt een gebied van de noordelijke Sinaï (Adbeel) tot aan de rand van Wadi Sizhan (Duma) en de westelijke grens van Babylonië (Kedar, Nebaioth, en Massa). De verzamelnaam voor deze groepen in alle bronnen is “Arabieren” (Aribi, Arabu, Arbaia, enz.), en het lijdt geen twijfel dat dit de naam is waaronder zij zichzelf noemden. De Assyrische bronnen daarentegen maken geen melding van een etnisch kader met de naam Ismaël; en er is geen bewijs dat de nomaden met deze naam werden aangeduid.

Volgens deze opvatting bestaat de lijst van “de zonen van Ismaël” uit nomadische volkeren die woonden aan de grenzen van Palestina en in het uitgestrekte woestijngebied in Noord-Arabië en de Syrisch-Arabische woestijn vanaf de achtste eeuw v. Chr.c.e., en die de “Zonen van Ismaël” werden genoemd, hoewel de oude Ismaëlieten tegen die tijd – als gevolg van de gevechten van Saul en David met de nomaden aan de grenzen van hun koninkrijk en het verschijnen van nieuwe nomadengroepen die hen met geweld verdrongen uit de gebieden grenzend aan Palestina – dit gebied niet langer bewoonden.

bibliografie:

Ed. Meyer, Die Israeliten und ihre Nachbarstaemme (1906), 322-8; F. Hommel, Ethnologie und Geographie des alten Orients (1926), 591-7; A. Musil, Arabia Deserta (1927), 477-93; J.A. Montgomery, Arabia and the Bible (1934), 45-46; Y. Lever, in: em, 3 (1958), 902-6; F.V. Winnett en W.L. Reed, Ancient Records from North Arabia (1970), 29-31, 90-91, 95, 99-102.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.