Isaja Hoofdstuk 50

A. De vraag van de HEERE aan Sion.

1. (1-2a) God geeft wel degelijk om hen en zal hen in Sion die twijfelden aan Zijn zorg voor hen, liefdevol confronteren.

Zo zegt de HERE:
“Waar is het certificaat van de scheiding van uw moeder,
die Ik heb weggedaan?
Of wie van Mijn schuldeisers is het aan wie Ik u heb verkocht?
Voor uw ongerechtigheden hebt gij uzelven verkocht,
en voor uw overtredingen is uw moeder weggedaan.
Waarom, toen Ik kwam, was er niemand?
Waarom, toen Ik riep, was er niemand om te antwoorden?

a. Waar is het certificaat van de scheiding van je moeder? In wezen spreekt God tot een twijfelende Sion: “Je zegt dat Ik niet meer om je geef. U zegt dat Ik van u gescheiden ben. Heel goed dan, produceer het document. Maar er is er geen, want Ik ben niet van u gescheiden. Jullie zullen zien dat jullie jezelf verkocht hebben voor jullie ongerechtigheden. Het is jullie eigen schuld en van niemand anders.”

i. “Het volk Israël in ballingschap vergelijkt zichzelf met een gescheiden vrouw, vergeten en verlaten door God. De Heer onderbreekt deze manier van denken, en breekt in met een uitdaging aan Zijn volk, zeggende: ‘Waar is de scheidingsbrief? Toon het. Produceer de rekening en laat mij zien waar ik van u gescheiden ben.’ Maar Israël kan het niet. Natuurlijk kan zij die niet vinden, want Hij heeft haar die nooit gegeven. God kan niet scheiden van hen die Hij in een verbondsrelatie met Zichzelf heeft gebracht.” (Redpath)

ii. “Echtscheiding beschuldigt onfeilbare liefde van falen; slavernij beschuldigt soevereine macht van zwakheid en soevereine middelen van ontoereikendheid. De waarheid is echter heel anders, want het was allemaal een kwestie van gepaste beloning van zonden.” (Motyer)

b. Waarom, toen ik kwam, was er geen mens: Aangezien de moeilijkheden van Sion voortkomen uit hun eigen ongehoorzaamheid, waar is de man die voor Israël zal opkomen? Wie zal hun zaak voor God bepleiten?

i. Of, er kan een andere betekenis zijn: “Hier vergelijkt de Here Zichzelf met een man en vader van een huisgezin die door zijn eigen vrouw en kinderen schandelijk wordt behandeld. Toen hij thuiskwam, was er niemand om hem te verwelkomen en toen hij riep, antwoordde niemand hem. Hij dus, die recht had op al hun respect, werd behandeld als iemand zonder rechten.” (Bultema)

2. (2b-3) God bekommert Zich wel, en herinnert Sion aan Zijn macht.

Is Mijn hand al verkort, dat zij niet verlossen kan?
Of heb Ik geen macht om te verlossen?
Door Mijn berispen droog Ik de zee op,
Ik maak de rivieren tot een woestenij;
hun vissen stinken omdat er geen water is,
en sterven van dorst.
Ik bekleed de hemelen met zwartheid,
En Ik maak rouwkleed tot hun bedekking.”

a. Is Mijn hand zo verkort, dat zij niet verlossen kan: De HEERE beantwoordt nu Zijn eigen vraag. Het antwoord op deze retorische vraag is een duidelijk: “Nee.” Ondanks de twijfels van Sion, staat de macht en het gezag van de HEERE buiten kijf.

b. Ik bekleed de hemelen met zwartheid: De hemel is in rouw, vanwege de zonde en het ongeloof van Gods volk. “O, de droefheid in het hart van God – de smart, de pijn, de kwelling, het lijden – wanneer Zijn kinderen zondigen!… De zonde in het leven van Gods volk kleedt de hemel met zwartheid en zakdoek.” (Redpath)

i. Spurgeon brengt dit in verband met de kruisiging: “Het laatste wonder dat hier wordt opgetekend, namelijk dat van het bedekken van de hemel met rouwgewaad, werd door onze Heer verricht, zelfs toen Hij in zijn doodsstrijd was. Wij lezen dat op het middaguur de zon werd verduisterd en er drie zwarte uren duisternis was over het gehele land. Wonder boven wonder had Hij, die daar bloedend hing, dat machtige wonder teweeggebracht! De zon had Hem aan het kruis zien hangen en had, als in afschuw, haar gezicht bedekt en reisde verder in tienvoudige nacht. De tranen van Jezus doofden het licht van de zon. Als Hij toornig was geweest, had Hij haar licht voor altijd kunnen doven; maar Zijn liefde heeft niet alleen dat licht hersteld, maar heeft ons een licht gegeven, duizendmaal kostbaarder, ja, het licht van eeuwig leven en eeuwige vreugde.”

B. De standvastige gehoorzaamheid van de Knecht des HEEREN, de Messias.

1. (4-5) De zorg van God wordt op dramatische wijze getoond in de onderwerping van de Messias aan de HEERE.

“De Here GOD heeft Mij
de tong der geleerden gegeven,
opdat Ik zou weten te spreken
een woord op zijn tijd tot hem die vermoeid is.
Hij wekt Mij des morgens,
Hij wekt Mijn oor om te horen als de geleerden.
De Here GOD heeft Mijn oor geopend;
En Ik was niet opstandig,
Noch wendde Ik Mij af.

a. De Here GOD heeft Mij de tong der geleerden gegeven: De Messias spreekt nu opnieuw profetisch en legt uit dat de HERE God Hem het vermogen heeft gegeven om wijs te spreken. Maar met welk doel? Om een woord te spreken in de tijd tot hem die vermoeid is. Wat een heerlijk gebruik van de tong der geleerden!

b. Hij wekt Mij morgen na morgen: De Messias spreekt profetisch over Zijn dagelijkse, heerlijke, diepe gemeenschap met God de Vader. Het is in deze tijd dat Jezus van Zijn Vader hoorde, dat Hij kon zeggen Hij wekt Mijn oor om te horen als de geleerden. De Messias kon spreken met de tong van de geleerden, omdat Hij in de dagelijkse tijd met God leerde horen als de geleerden.

c. De Here GOD heeft Mijn oor geopend, en Ik was niet opstandig: De Messias, profetisch sprekend, kijkt terug naar een gewoonte beschreven in Exodus 21:5-6, waar een dienstknecht een gewillige slaaf werd voor zijn meester. Het teken van deze gewillige dienaar was het oor dat geopend werd door het doorboren van een priem, gedaan tegen de ingangsdeur van de meester. Dit spreekt van de totale onderwerping van de Messias aan de Here GOD.

i. Als een knecht na de zes jaren van dienstbaarheid een levenslange verbintenis met zijn meester wilde aangaan – in het licht van de goedheid van de meester en zijn zegeningen voor de knecht – kon hij door deze ceremonie een levenslange verbintenis met zijn meester aangaan. Dit was een verbintenis niet ingegeven door schuld of verplichting, alleen door liefde voor de meester.

ii. In de ceremonie zou het oor van de knecht worden doorboord – geopend – met een priem, in aanwezigheid van getuigen – dan zal hij hem dienen tot in eeuwigheid (Exodus 21:5-6). Psalm 40:6 spreekt ook over deze ceremonie die plaatsvindt tussen de Vader en de Zoon, waar de Psalmist profetisch spreekt voor de Messias: Offerande en offerande hebt Gij niet begeerd; mijn oren hebt Gij geopend. Jezus was een volmaakte slaaf van de Vader (Filippenzen 2:7).

2. (6-9) De zorg van de HERE blijkt uit de moedige grootheid van de onderwerping van de Messias aan de HERE.

Ik gaf Mijn rug aan hen die Mij sloegen,
en Mijn wangen aan hen die Mij de baard uittrokken;
Ik verbergde Mijn aangezicht niet voor schande en bespuwing.
“Want de Here GOD zal Mij helpen;
Daarom zal Ik niet te schande worden gemaakt;
Daarom heb Ik Mijn aangezicht gevestigd als een vuursteen,
En Ik weet dat Ik niet beschaamd zal worden.
Hij is nabij die Mij rechtvaardigt;
Wie zal met Mij redetwisten?
Laat ons tezamen staan.
Wie is Mijn tegenstander?
Laat hem tot Mij naderen.
Zeker zal de Here GOD Mij helpen.
Wie is het die Mij zal veroordelen.
Zeker zullen zij allen oud worden als een kleed;
De mot zal hen opeten.

a. Ik gaf Mijn rug aan hen die Mij sloegen, en Mijn wangen aan hen die Mij de baard uittrokken; Ik verborg Mijn aangezicht niet voor schande en bespuwing: Deze profetie spreekt in huiveringwekkende details over het lijden van de Messias. Wij weten dat Jezus op de rug werd geslagen (Marcus 15:15). Wij weten dat Jezus in het gezicht werd geslagen (Lucas 22:63-65). We weten dat Jezus werd bespot en bespuugd (Marcus 15:19-20).

i. Er is geen specifieke vermelding in de evangeliën van hen die de baard van Jezus uittrokken als onderdeel van Zijn lijden vóór de kruisiging, maar uit deze passage in Jesaja weten we dat het gebeurde. Wat een verschrikkelijke lijdensweg heeft Jezus moeten doorstaan! Het is zelfs meer dan wat de evangelieschrijvers ons uitleggen! “We hebben de taal van profetie voor ons, maar het is zo nauwkeurig alsof het geschreven was op het moment van de gebeurtenis. Jesaja had een van de evangelisten kunnen zijn, zo nauwkeurig beschrijft hij wat onze Heiland heeft doorstaan.” (Spurgeon)

ii. “Hij leed de diepste vernedering, want het uittrekken van het haar (van de baard) en het bedekken van iemands gezicht met spuug was, volgens begrippen uit het Nabije Oosten, het meest vernederende lijden dat een mens kon worden aangedaan.” (Bultema)

iii. “Velen van ons zouden al onze gezondheid en kracht, en al het geld dat we hebben, heel hartelijk en blijmoedig aan Christus kunnen geven; maar wanneer het op een punt van reputatie aankomt, voelen we de kneep. Belasterd te worden, smerige dingen over je te horen; dat is te veel voor vlees en bloed. U schijnt te zeggen: “Ik kan niet voor gek worden uitgemaakt, ik kan het niet verdragen als een bedrieger te worden beschouwd;” maar een ware dienaar van Christus moet zichzelf geen reputatie bezorgen wanneer hij het werk van zijn Heer op zich neemt. Onze gezegende Meester was bereid om bespot te worden door de slechtste en de laagste mensen.” (Spurgeon)

iv. Let er goed op: Ik gaf Mijn rug betekent dat Jezus het vrijwillig deed. Kunnen wij nog denken dat God niet om ons geeft?

b. Want de Here GOD zal Mij helpen: Te midden van al dit lijden, vernedering en pijn heeft de Messias een onwankelbaar vertrouwen in de hulp van de Here GOD.

i. Kunnen wij hetzelfde vertrouwen in God hebben? “Het is meelijwekkend voor de christen om te weigeren te lijden, en een strijdend mens te worden, roepend: ‘Wij moeten opkomen voor onze rechten.’ Heb je Jezus ooit in die houding gezien?” (Redpath) Vertrouw in plaats daarvan op de HEERE en verkondig, want de Here GOD zal mij helpen.

c. Daarom heb Ik Mijn aangezicht gesteld als een vuursteen: Ondanks het weten van de lijdensweg die Hem wacht, zal de Messias een standvastige vastberadenheid hebben om de Here GOD te gehoorzamen en Zijn weg te volgen. Zijn aangezicht zal zo hard zijn als een vuursteen, en niets zal Hem opzij zetten.

i. Dit werd precies vervuld in het leven van Jezus, die vastbesloten was om naar Jeruzalem te gaan, zelfs wetende wat Hem daar wachtte. Het geschiedde nu, toen de tijd gekomen was, dat Hij zou worden opgenomen, dat Hij vastbesloten was, naar Jeruzalem te gaan. (Lucas 9:51)

ii. Er zijn twee soorten moed – de moed van het moment, die geen voorafgaande gedachte vereist, en een “geplande” moed, die de moeilijkheid voor zich ziet en er standvastig naar toe marcheert. Jezus had dit soort moed; Hij kon het kruis aan de horizon zien, maar toch zette Hij Zijn gezicht op als een vuursteen.

iii. Spurgeon heeft een prachtige preek over deze tekst getiteld, The Redeemer’s Face Set like a Flint. Dit zijn zijn titels en punten:

1. Hoe de standvastige vastberadenheid van Jezus werd beproefd.

– Door aanbiedingen van de wereld.

– Door de overredingen van Zijn vrienden.

– Door de onwaardigheid van Zijn cliënten.

– Door de bitterheid van de eerste lijdensdruppels in Gethsemane.

– Door het gemak waarmee Hij zich had kunnen terugtrekken als Hij dat gewild had.

– Door de hoon van hen die Hem bespotten.

– Door de volle spanning en kwelling van het kruis.

2. Hoe de standvastige vastberadenheid van Jezus werd ondersteund.

– Door Zijn goddelijke scholing.

– Door Zijn bewuste onschuld.

– Door Zijn onwankelbaar vertrouwen in de hulp van God.

– Door de vreugde die voor Hem werd gesteld.

3. Hoe de standvastige vastberadenheid van Jezus na te volgen.

– Wanneer er iets goeds is, sta er dan voor.

– Wanneer u een juist doel hebt dat God verheerlijkt, voer het dan uit.

d. En ik weet dat ik niet beschaamd zal worden: De moed van de Messias is geen berusting in het lot. Het is een zelfverzekerde zekerheid in de Here GOD. Hij kan Zijn aangezicht zetten als een vuursteen omdat Hij kan zeggen: “Ik weet dat Ik niet beschaamd zal worden.”

e. Hij is nabij die Mij rechtvaardigt; die met Mij zal twisten: Dit is de manier van de Messias om Romeinen 8:31 aan te halen: Als God voor ons is, wie kan dan tegen ons zijn? Als het nog niet duidelijk genoeg is, zegt Hij het nog eens: Zeker, de Here GOD zal Mij helpen; wie is het die Mij zal veroordelen?

i. In feite is de reden waarom Romeinen 8:31 op ons van toepassing is, dat het eerst op Jezus van toepassing is, en wij zijn in Christus. Als Jezus op deze plaats van overwinning staat, dan staan allen die in Christus zijn daar ook.

3. (10-11) De Knecht des HEREN daagt allen uit zich aan de HERE te onderwerpen zoals Hij dat doet.

“Wie van u vreest de HERE?
Wie gehoorzaamt de stem van Zijn Knecht?
Wie wandelt in de duisternis en heeft geen licht?
Laat hem vertrouwen op de Naam van de HEERE
en steunen op zijn God.
Kijk, gij allen die een vuur ontsteekt,
die u omringt met vonken:
wandel in het licht van uw vuur en in de vonken die gij ontstoken hebt-
Dit zult gij hebben van Mijn hand:
Jij zult in kwelling liggen.

a. Wie onder u vreest de HEER? Die gehoorzaamt aan de stem van Zijn Knecht: Nu spreekt de Messias tot Zijn volk en daagt hen uit de HERE te vrezen en Zijn Knecht – de Messias Zelf – te gehoorzamen.

i. “Alleen hij die weet hoe hij moet gehoorzamen, kan anderen tot gehoorzaamheid oproepen.” (Motyer)

b. Wie wandelt in duisternis en heeft geen licht? Laat hem vertrouwen op de naam van de HEERE en vertrouwen op zijn God: De Messias leidt Zijn volk op het pad van licht. Eenvoudig: vertrouw op de naam van de HEER en vertrouw op uw God. Het is niet per se gemakkelijk, maar het is zeker eenvoudig!

c. Kijk, allen die een vuur ontsteken: We zouden kunnen denken dat dit vuur iets positiefs is, maar in het licht van het hele vers is het niet positief. Het is meer als het profane vuur van Nadab en Abihu beschreven in Leviticus 10:1. Als wij wandelen in het licht van dat vuur en in de vonken die u hebt aangestoken, dan zullen wij kwelling hebben uit de hand van de HEERE. Dit volgt in de lijn van de vermaning van de Messias om te vertrouwen op de naam van de HEERE, en niet op onze eigen inspanningen voor God, die zijn als een profaan vuur.

i. “Zij die “vuren aansteken” verwijst naar de mensen die hun eigen plannen en hun eigen goden hadden. Omdat zij het licht van Gods Woord hadden verworpen, zouden zij een vreselijke straf tegemoet zien.” (Wolf)

ii. “Kwelling… wordt alleen hier gevonden, maar het werkwoord… garandeert zijn betekenis van verdriet, pijn en ongenoegen – zelfs de ‘plaats van pijn’ – specifiek de pijnen van de zonde onder de vloek van God.” (Motyer)

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.