Isaja Hoofdstuk 5

A. De gelijkenis van de wijngaard.

“Wat betreft de voortreffelijke schoonheid van de taal en de volmaakte vaardigheid in effectieve communicatie, is deze gelijkenis vrijwel ongeëvenaard. Een van de moeilijkheden van een literair meesterwerk is dat een would-be vertaler die niet de literaire gelijke is van de auteur voor een onmogelijke taak staat… Het is in feite een voortreffelijk voorbeeld van de manier waarop de inspirerende Geest de menselijke taal gebruikte om de goddelijke boodschap over te brengen.” (Grogan)

1. (1-2) De onproductieve wijngaard.

Nou laat mij zingen voor mijn Welbeminde
Een lied van mijn Geliefde over Zijn wijngaard:
Mijn Welbeminde heeft een wijngaard
Op een zeer vruchtbare heuvel.
Hij groef hem op en verwijderde zijn stenen,
en beplantte hem met de heerlijkste wijnstok.
Hij bouwde een toren in zijn midden,
en maakte er ook een wijnpers in;
Dus verwachtte hij dat hij goede druiven zou voortbrengen,
maar hij bracht wilde druiven voort.

a. Laat me nu zingen: Het verhaal gaat over een wijngaard die veel voordelen had. Hij behoorde toe aan een liefhebbend persoon (mijn Welbeminde). Hij was geplant op een zeer vruchtbare heuvel. De grond was zorgvuldig voorbereid (uitgegraven en ontdaan van stenen). Hij was beplant met goed vee (beplant met de meest uitgelezen wijnstok). Hij werd beschermd (een toren in zijn midden). Er werden voorzieningen getroffen om de vruchten te verwerken (maakte er een wijnpers in).

i. “Geen bezit is een man dierbaarder dan een wijngaard, en er is geen enkel bezit dat meer voortdurende en volhardende arbeid vereist. Daarom verklaart de Heer niet alleen dat wij zijn geliefde erfdeel zijn, maar wijst hij tegelijkertijd op zijn zorg en bezorgdheid over ons.” (Calvijn)

ii. “Ik heb nagedacht over de voordelen van mijn eigen positie ten opzichte van de Heer, en met grote schaamte geklaagd dat ik niet zo’n vrucht voor Hem voortbreng als mijn positie vereist. Gezien onze voorrechten, voordelen en mogelijkheden, vrees ik dat velen van ons behoefte hebben aan een groot onderzoek van het hart.” (Spurgeon)

b. Hij verwachtte dat het goede druiven zou voortbrengen: Dit is niet verwonderlijk, gezien alle voordelen die de wijngaard had. Wat zou men anders verwachten? Maar in plaats daarvan bracht hij wilde druiven voort.

i. Wilde druiven: “We hebben hier te maken met iets ergers dan onvruchtbaarheid. Het Nieuwe Testament spreekt ook van een geloof dat vrucht voortbrengt, maar de vrucht zijn dode werken, die de lucht verontreinigen als een kadaver. De wolfsbane, of wilde wingerd (2 Koningen 4:39), draagt wel mooie bessen, maar ze zijn bitter, stinken vies en zijn giftig van aard. Dit is een nauwkeurige beschrijving van de eigenzinnige en valse godsdienst van het ontrouwe verbondsvolk.” (Bultema)

ii. Clarke over wilde druiven: “Giftige bessen… niet slechts nutteloze, onrendabele druiven, zoals wilde druiven; maar druiven die aanstootgevend zijn voor de reuk, schadelijk, giftig.”

iii. Wilde druiven betekent dat de wijngaard precies produceerde wat je zou verwachten dat hij zou produceren als er niets aan gedaan was. Alle liefde, zorg, tijd, werk en investering had geen resultaat.

2. (3-4) God vraagt Jeruzalem en Juda om het verhaal van de wijngaard te overdenken.

“En nu, o inwoners van Jeruzalem en mannen van Juda,
Oordeel, alstublieft, tussen Mij en Mijn wijngaard.
Wat had men Mijn wijngaard meer kunnen aandoen
Dat Ik er niet in gedaan heb?
Waarom dan, toen Ik verwachtte dat hij goede druiven zou voortbrengen,
bracht hij wilde druiven voort?”

a. Oordeel, alstublieft, tussen Mij en Mijn wijngaard: De vraag is eenvoudig. Wie is de schuldige van de oogst van slechts wilde druiven? Is het de schuld van de eigenaar van de wijngaard, of is het de schuld van de wijngaard zelf?

i. Wij weten, en zij wisten, dat landbouw een zaak is van oorzaak en gevolg. Letterlijk zou men nooit een wijngaard kunnen “beschuldigen” van gebrek aan productie. Maar in de wijngaard van de HEERE is de wil van de mens een factor.

b. Wat had men nog meer kunnen doen aan Mijn wijngaard: In het verhaal werd er niets ongedaan gelaten door de eigenaar van de wijngaard. Hij deed alles wat hij kon doen. Op dezelfde manier kan God in het geheel niet de schuld krijgen van de wilde druiven die Israël voortbracht. God deed alles wat Hij kon doen, behalve de mensen tot robots maken, handelend los van of tegen hun wil.

i. De fout ligt bij de mens, niet bij God. “Men zal dan zien… dat iedere mensenziel de kans had een vruchtbare wijngaard te worden; en als het het tegendeel werd, was dat niet te wijten aan de wijsheid noch aan de genade van God.” (Meyer)

ii. “O, gij die belijdt Zijn volk te zijn, wat meer had Christus voor u kunnen doen? Wat had de Heilige Geest nog meer kunnen doen? Wat rijkere beloften, wat wijzere voorschriften, wat vriendelijker voorzienigheden, wat genadiger geduld?” (Spurgeon)

c. Waarom dan, toen ik verwachtte dat het goede druiven zou voortbrengen, heeft het wilde druiven voortgebracht: Het is mogelijk dat God een werk in Zijn volk doet, maar dat Zijn volk dat werk tevergeefs ontvangt. Paulus waarschuwde: Wij dan, als arbeiders tezamen met Hem, pleiten er ook voor, dat gij de genade Gods niet tevergeefs ontvangt. (2 Korintiërs 6:1)

i. Natuurlijk, een letterlijke wijngaard “doet” niets. Maar wij, als Gods wijngaard, zijn geroepen om te werken met de genade van God, zodat de genade niet tevergeefs wordt ontvangen. Genade wordt niet gegeven omwille van werken, vroeger, nu of beloofd; toch wordt ze gegeven om werk aan te moedigen, niet om te zeggen dat werken onnodig is. God wil niet dat wij Zijn genade ontvangen en passief worden. Paulus wist dat God Zijn genade geeft, wij werken hard, en het werk van God is gedaan.

ii. Jezus gebruikte ditzelfde beeld in Zijn gelijkenis van de goddeloze pachters en de wijngaard (Mattheüs 21:33-46).

iii. “Is het zo met ons geweest? Hebben wij de Welbeminde zo ondankbaar beloond voor al zijn pijnen? Hebben wij hem hardheid van hart gegeven, in plaats van berouw; ongeloof, in plaats van geloof; onverschilligheid, in plaats van liefde; ledigheid, in plaats van heilige ijver; onreinheid, in plaats van heiligheid?” (Spurgeon)

3. (5-7) Gods oordeel over de onproductieve wijngaard.

“En nu, laat Mij u zeggen wat Ik met Mijn wijngaard doen zal:
Ik zal zijn heg wegnemen, en hij zal verbrand worden;
En zijn muur afbreken, en hij zal vertrapt worden.
Ik zal hem verwilderen;
er zal niet gesnoeid of gegraven worden,
maar er zullen dorens en doornen opkomen.
Ik zal ook de wolken gebieden
dat zij er geen regen op doen vallen.”
Want de wijngaard van de Here der heerscharen is het huis Israëls,
En de mensen van Juda zijn zijn aangename plant.
Hij zocht gerechtigheid, maar zie, onderdrukking;
Voor gerechtigheid, maar zie, een schreeuw om hulp.

a. Ik zal zijn heg wegnemen: Het enige wat de eigenaar van de wijngaard hoeft te doen, is ophouden de wijngaard speciale bescherming te bieden, en hij zal verbrand worden… hij zal vertrapt worden.

i. In beperkte zin heeft God de verantwoordelijkheid van het “wegnemen van heggen” aan de kerk gegeven. Wanneer een christen hardnekkig onboetvaardig is, kan het de taak van de kerk zijn hem “over te leveren” aan Satan, zodat hij de pijn van zijn zonde zal voelen en zich zal bekeren (1 Timoteüs 1:20; 1 Korintiërs 5:4-5). De kerk doet dit door dezulken buiten de geestelijke bescherming te plaatsen die onder Gods volk te vinden is.

b. Ik zal hem verwilderen; hij zal niet gesnoeid of gegraven worden: De wijngaard zal van de HERE niets ontvangen. De wijngaard verzette zich en protesteerde tegen het “snoeien” en “graven” en “bewateren” dat de eigenaar deed. Dus nu zegt de eigenaar: “Goed. Niet meer snoeien of spitten of water geven. U zult zelf zien of dat beter is.”

i. Veel ontmoedigde kinderen van God zouden willen dat de HEERE zou stoppen met snoeien, stoppen met graven, stoppen met water geven. Die dingen kunnen hard zijn, maar het is nog erger wanneer de HEERE ermee ophoudt!

c. Hij zocht gerechtigheid, maar aanschouwde verdrukking; naar gerechtigheid, maar aanschouwde, geween: De profeet speelt hier met woorden. In het Hebreeuws schrijft hij “Hij zocht mispat, maar aanschouw mispat; voortsedaqua, maar aanschouwtseaqua.”

B. Wee de natie die rijp is voor het oordeel.

1. (8-10) Wee de landbaronnen.

Wee degenen die huis aan huis verenigen;
zij voegen akker bij akker,
totdat er geen plaats meer is
waar zij alleen mogen wonen in het midden des lands!
De HEERE der heerscharen zeide tot mij,
“Waarlijk, vele huizen zullen verlaten zijn,
grote en schone, zonder bewoner.
Want tien aren wijngaard zullen één bad opbrengen,
En een homer zaad zal één efah opbrengen.”

a. Wee degenen die huis aan huis verbroederen: Het beeld is van hebzuchtig onroerend goed kopen en ontwikkelen.

i. “Want het kan niet veroordeeld worden als iets dat op zichzelf verkeerd is, als iemand akker bij akker voegt en huis bij huis; maar hij keek naar de gezindheid van de geest, die in het geheel niet bevredigd kan worden, wanneer zij eenmaal ontstoken is door het verlangen naar winst. Dienovereenkomstig beschrijft hij de gevoelens van hen die nooit genoeg hebben, en die geen rijkdom kunnen bevredigen.” (Calvijn)

ii. “Begeerlijke personen zijn van het temperament van de draak, die, zegt men, zo dorstig is, dat geen water zijn dorst kan lessen. Begeerte is een droge dronkenschap, zegt iemand, een onverzadigbare waterzucht, en als de hel zelf.” (Trapp)

b. Vele huizen zullen verlaten zijn, grote en mooie, zonder bewoner: Bij het oordeel zullen hun onroerend goed transacties niet succesvol zijn, en zij zullen vele leegstaande en onverkochte huizen hebben.

i. “Wanneer mensen begerig zijn naar de dingen van deze wereld, heeft God een manier om hen te vervullen met teleurstelling en met bitterheid.” (Spurgeon)

2. (11-17) Wee degenen die eindeloos feesten, en alles vieren behalve God.

Wee degenen die ’s morgens vroeg opstaan,
Om bedwelmende drank te volgen;
Die tot in de nacht doorgaan, tot de wijn hen ontvlamt!
De harp en de snaren,
de tamboerijn en de fluit,
en de wijn zijn in hun feesten;
Maar zij slaan geen acht op het werk des HEREN,
Of op de werking Zijner handen.
Daarom is mijn volk in gevangenschap gegaan,
Omdat het geen kennis heeft;
hun eerbare mannen zijn uitgehongerd,
En hun schare is verdroogd van dorst.
Daarom heeft de hel zich vergroot,
en haar mond onmetelijk geopend;
hun heerlijkheid en hun menigte en hun pracht,
en hij, die jubelt, zal daarin nederdalen.
Mensen zullen worden nedergedaald,
Elk mens zal worden vernederd,
En de ogen der verhevenen zullen worden vernederd.
Maar de HEERE der heerscharen zal verhoogd worden in het oordeel,
En God, Die heilig is, zal geheiligd worden in gerechtigheid.
Dan zullen de lammeren weiden,
En in de woestijn der vetten zullen vreemden eten.

a. Wee degenen die ’s morgens vroeg opstaan, opdat zij bedwelmende drank kunnen volgen: Het beeld is van hen die “hard werken” om te feesten en eindeloos feest te vieren. Hun leven is gevuld met middelenmisbruik en muziek – Maar zij houden geen rekening met het werk van de HEERE, noch met de werking van Zijn handen.

i. Wat is er mis met de feestvierende en aan vermaak verslaafde levensstijl? Eenvoudig gezegd, het vergeet God. Hoewel zij misschien beweren Hem op de een of andere manier te gedenken, houden zij geen rekening met het werk van de HEERE, noch overwegen zij de werking van Zijn handen. Iedereen die werkelijk het werk van de HEERE in acht neemt, en werkelijk de werking van Zijn handen overweegt, zal leven alsof God echt is en alsof er veel meer in het leven is dan feesten en vermaak.

b. Daarom is Mijn volk in gevangenschap gegaan: zij die God vergeten vanwege hun feesten en vermaak, zullen geoordeeld worden door een gevangenschap die een einde zal maken aan het lachen (wie jubelt, zal daarin neerdalen), de HEERE zal verheffen (de HEERE der heerscharen zal in het oordeel verheven worden) en de zachtmoedigen zal belonen (de lammeren zullen zich voeden in hun weide).

3. (18-21) Wee degenen die morele kwesties door elkaar halen, die denken dat zij het beter weten dan God.

Wee degenen, die de ongerechtigheid trekken met koorden der ijdelheid,
en zondigen als met een karrenvlot;
Die zeggen: “Laat Hij vaart maken en Zijn werk verhaasten,
Dat wij het mogen zien,
En laat de raad van de Heilige Israëls naderen en komen,
Dat wij het mogen weten.”
Wee over hen die kwaad goed noemen en goed kwaad;
Die duisternis voor licht stellen en licht voor duisternis;
Die bitter voor zoet stellen en zoet voor bitter!
Wee over hen die wijs zijn in hun eigen ogen,
en verstandig in hun eigen ogen!

a. Wee degenen die ongerechtigheid trekken met koorden van ijdelheid: Zij trekken hun zonde naar zich toe met touwen van leegte!

i. “Zij vleien zich door zich in te beelden dat wat zonde is, geen zonde is, of door een of ander excuus of ijdel voorwendsel verminderen zij de enormiteit ervan. Dit zijn dan koorden, goddeloze touwen, waardoor zij de ongerechtigheid trekken.” (Calvijn)

ii. “Die niet alleen door de verlokkingen van de wereld, of door de overredingen van goddeloze mensen, tot zonde worden aangetrokken, doordat zij door de zonde verrast en ingehaald worden, zoals soms goede mensen… maar die actief en ijverig zijn in het trekken van de zonde naar zichzelf, of zichzelf tot zonde; die gulzig en gestadig de zonde, en de aanleidingen daartoe, najagen, en niet rusten voordat zij haar hebben ingehaald; die moedwillig, en vastbesloten, en ijverig zondigen.” (Poole)

iii. “Met ijdele en bedrieglijke argumenten en voorwendselen, waardoor zondaars zich in het algemeen tot zonde laten verleiden.” (Poole)

b. Laat de raad van de Heilige Israëls naderen en komen, opdat wij hem mogen kennen: Door deze loze woorden te zeggen, toonden zij hun hoogmoedige verachting van de HEERE. Het is alsof zij zeiden: “Ga uw gang, God. Wij zijn klaar voor uw oordeel.”

i. “Hij kan of wil ons geen kwaad doen; wij vrezen hem niet, laat hem zijn slechtste doen; laat hem beginnen zodra hij wil. Niet dat enige van de Israëlieten zo schaamteloos waren om deze uitdrukkingen te gebruiken; maar dit was de duidelijke taal van hun daden; zij leefden alsof zij deze mening waren toegedaan; hun aanmatiging en zekerheid toonden hun wanhopige verachting van God, en van al Zijn oordelen.” (Poole)

c. Wee degenen die het kwade goed noemen, en het goede kwaad: Met slimme en bedrieglijke woorden vertroebelen zij morele kwesties en verontschuldigen hun zonde. Zij kijken naar hun eigen kwaad en noemen het goed, en zij kijken naar het goede van anderen en noemen het kwaad. Jesaja beschrijft een diepe staat van morele verwarring.

i. “Zij waren de Nietzschians van die tijd met hun Unwertung aller Werten, de devaluatie van alle waarden, het omverwerpen van alle waarden en basisbegrippen.” (Bultema)

d. Wee degenen die wijs zijn in hun eigen ogen: Zij waren vol hoogmoed, en verwierpen de wijsheid en de normen van God. “De Bijbel? Die is zo veroordelend. Oordeel niet, opdat gij niet geoordeeld wordt. Het is allemaal hoe je het interpreteert. Jij hebt jouw interpretatie en ik heb de mijne.” Al dit denken verheft de wijsheid van de mens boven het Woord van God.

4. (22-23) Wee de verdorvenen, die meer waarde hechten aan drank dan aan eerlijkheid en rechtvaardigheid.

Wee de mannen die machtig zijn in het drinken van wijn,
Wee de mannen die dapper zijn in het mengen van bedwelmende drank,
die de goddelozen rechtvaardigen voor een steekpenning,
en de rechtvaardige de rechtvaardigheid ontnemen!

a. Wee de mannen die machtig waren in het drinken: Dit waren mannen van prestatie, van hoge prestaties – in zonde!

i. “De profeet sprak zich een tweede maal tegen deze ondeugd uit, omdat zij zo algemeen was geworden. Dronkaards zijn ook van het sottische soort, en hadden daarom meer dan nodig om dubbel aangepakt te worden… Veel van deze sotten nemen het voor een grote glorie dat ze machtig zijn om wijn te drinken.” (Trapp)

ii. “Toen iemand aan koning Alfons werd geprezen als een groot drinker, en in staat om het te verdragen, antwoordde hij dat dat een goede lof was voor een spons, maar niet voor een prins.” (Trapp)

iii. “Niets is oneerlijker of schandelijker dan dat een man zijn krachten beproeft door voedsel door te slikken of wijn te slurpen, en dit met zichzelf worstelt om zoveel naar binnen te proppen als zijn buik kan bevatten. Zulke mensen houden zich niet aan de regels van het leven en weten niet waarom God hun voedsel geeft; want wij eten en drinken om het lichaam te ondersteunen en niet om het te vernietigen.” (Calvijn)

b. Die de goddelozen rechtvaardigen voor een steekpenning, en de rechtvaardige de rechtvaardigheid ontnemen: Dit zijn mannen, die alleen om hun eigen plezier en vermaak geven, en niets om anderen geven.

5. (24-30) De HERE belooft een zeker en volledig oordeel.

Daarom, gelijk het vuur de stoppels verteert,
En de vlam het kaf verteert,
Zo zal hun wortel zijn als verrotting,
En hun bloesem zal opstijgen als stof;
Omdat zij de wet van de HERE der heerscharen verworpen hebben,
En het woord van de Heilige Israëls veracht hebben.
Daarom is de toorn des HEEREN tegen Zijn volk opgewekt;
Hij heeft Zijn hand tegen hen uitgestrekt
En hen getroffen,
En de heuvelen beefden.
Hun kadavers waren als afval in het midden der straten.
Voor dit alles is Zijn toorn niet afgewend,
Maar Zijn hand is nog uitgestrekt.
Hij zal een banier opheffen naar de volken van verre,
En zal naar hen fluiten van het einde der aarde;
Zeker zullen zij komen met vaart, snel.
Onder hen zal niemand vermoeid zijn of struikelen,
Niemand zal sluimeren of slapen,
Nooit zal de riem van hun lendenen worden losgemaakt,
Niet zal de riem van hun sandalen worden gebroken;
Wiens pijlen scherp zijn,
En al hun bogen gebogen;
De hoeven van hun paarden zullen lijken als vuursteen,
En hun wielen als een wervelwind.
Hun gebrul zal zijn als van een leeuw,
Zij zullen brullen als jonge leeuwen;
Ja, zij zullen brullen
En de prooi grijpen;
Zij zullen hem veilig wegdragen,
En niemand zal verlossen.
Op die dag zullen zij tegen hen brullen
Zoals het bulderen der zee.
En als men naar het land kijkt,
Zie, duisternis en droefenis;
En het licht wordt verduisterd door de wolken.

a. Zoals het vuur de stoppels verteert, zoals de vlam het kaf verteert: Stoppels en kaf zijn beide zeer ontvlambaar. God waarschuwt voor een plotseling, volledig en streng oordeel.

b. Omdat zij de wet van de HEERE der heirscharen verworpen hebben, en het woord van de Heilige Israëls veracht hebben: Elk van Juda’s zonden was terug te voeren op een verwerping en verachting van wat God zegt. De mening van de mens was voor hen veel belangrijker dan het woord van God.

c. Hij zal een banier opheffen naar de volken van verre, en zal naar hen fluiten van het einde der aarde: God zal vreemde volken oproepen om Juda binnen te vallen, en hen tot werktuigen maken van Zijn oordeel over hen.

d. Zij zullen komen met snelheid, snel… Niemand zal onder hen vermoeid zijn of struikelen… Noch zal de gordel om hun lendenen worden losgemaakt… Wiens pijlen scherp zijn, en al hun bogen gebogen: de legers die God tegen Juda zal oproepen zijn één en al zakelijkheid. Zij zijn volledig gericht, voorbereid en gereed – met de sterke mannen van Juda die hun kracht gebruiken voor drinkgelagen! Dit zou een grote mismatch zijn, en een zacht, dronken, en slap Juda zal zeker vallen tegen zulke toegewijde vijanden.

i. Als we niet sterk willen zijn omwille van onszelf, of zelfs omwille van de HEERE, moeten we dan niet op zijn minst sterk zijn omwille van onze vijanden? Als zij sterk zijn en tegen ons gericht, zouden wij dan niet sterk moeten zijn in de HEERE, en op de HEERE gericht, om zulke sterke vijanden te overwinnen?

d. Zie, duisternis en droefheid; en het licht is verduisterd door de wolken: Dit is een benauwde plaats. Waarom zou de HERE Juda op zo’n plaats zetten? Omdat Hij hen liefheeft. Deze woorden zijn hard, maar barmhartig; de woorden zijn een klap in het gezicht om totale en eeuwige vernietiging te voorkomen. De enige vraag is: “Zullen wij luisteren naar Gods waarschuwing?”

i. “God’s toorn is beter dan de vreugde van de duivel.” (Spurgeon)

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.