Isaja Hoofdstuk 45

A. Kijken naar de God die Cyrus verkoos.

1. (1-3) Gods roeping en zending voor Cyrus.

“Zo zegt de Here tot zijn gezalfde,
tot Cyrus, wiens rechterhand Ik heb vastgehouden-
om volken voor zijn aangezicht te onderwerpen
en de wapenrusting der koningen los te maken,
om voor zijn aangezicht de dubbele deuren te openen,
zodat de poorten niet gesloten zullen worden:
‘Ik zal voor u heengaan
en de kromme plaatsen recht maken;
Ik zal de poorten van brons in stukken breken
en de grendels van ijzer doorsnijden.
Ik zal u geven de schatten der duisternis
En de verborgen rijkdommen der geheime plaatsen,
opdat gij moogt weten dat Ik, de Here,
Die u bij uw naam noem,
de God Israëls ben.

a. Zo zegt de Heer tot zijn gezalfde, tot Cyrus: Jesaja zet deze opmerkelijke profetie uit het vorige hoofdstuk voort. Daarin kondigt God – bij name – de verlosser aan voor zijn volk uit een komende gevangenschap, en Hij doet dat 200 jaar voordat de man Kores geboren is.

i. Zijn gezalfde betekent dat Cyrus een bijzondere zalving van God had voor zijn werk. God stortte zijn Geest uit over een heidense koning omdat God die man wilde gebruiken om zijn volk te zegenen en te verlossen.

ii. “Er is een precedent voor de goddelijke zalving van een niet-Israëlitische koning, zij het slechts in één passage (1 Koningen 19:15-16). Hoewel de levende God gewoonlijk Israëlieten voor dergelijke doeleinden gebruikte, is Hij soeverein en kan Hij gebruiken wie Hij wil.” (Grogan)

iii. Zo zegt de Here tot zijn gezalfde betekent dat dit woord in het bijzonder tot Cyrus was gericht. Dit was Gods boodschap aan hem, en Cyrus luisterde blijkbaar. “Deze dingen wist Kores door het lezen van het profetieboek dat Jesaja tweehonderd en tien jaar eerder had achtergelaten.” (Josephus, Antiquities XI, 5 , geciteerd in Grogan)

b. Wiens rechterhand ik heb vastgehouden: Zoals velen van ons, kon Cyrus terugkijken op zijn leven en carrière en zien hoe de Heer zijn hand de hele tijd vasthield. Om volken voor hem te onderwerpen en de wapenrusting van koningen los te maken: Cyrus had een opmerkelijke militaire loopbaan.

i. “Om zijn aangestelde en bekwame, om vele naties te onderwerpen. Xenophon, in zijn eerste boek … geeft ons een lijst van hen. Cyrus onderwierp, zegt hij, de Syriërs, Assyriërs, Arabieren, Cappodciers, Phrygiërs, de Lydiërs, Cariërs, Feniciërs, Babyloniërs, de Bactriërs, Indianen, Ciliciërs, Saciërs, Paphloagoniërs, Maryandines, en vele andere naties. Hij had ook een heerschappij over de Aziaten, Grieken, Cyprioten, Egyptenaren. Hij overwon, zegt Herodotus, welk land hij ook binnenviel.” (Trapp)

c. Om voor hem de dubbele deuren te openen, zodat de poorten niet gesloten zullen zijn… Ik zal de poorten van brons in stukken breken: De legers van de Meden en Perzen, onder Cyrus, veroverden de stad Babylon in een opmerkelijke rooftocht die in Daniël 5 wordt beschreven. Volgens de oude geschiedschrijver Herodotus, terwijl koning Belsassar van Babylon een roekeloos feest hield, veroverde Cyrus de stad door de stroom van de Eufraat om te leiden naar een nabijgelegen moeras; zo verlaagde hij het niveau van de rivier, zodat zijn troepen door het water en onder de rivierpoorten door konden marcheren. Maar zij zouden nog steeds niet binnen kunnen komen, als niet de bronzen poorten van de binnenmuren op onverklaarbare wijze ontgrendeld waren gebleven. God opende de poorten van de stad Babylon voor Cyrus en zette het 200 jaar voordat het gebeurde op schrift.

i. “In oktober 539 v. Chr. rukte Cyrus op naar het lagere Mesopotamië en, Babylon tot het laatst latend, veroverde en bezette hij het omringende gebied. Toen hij zag welke kant de wind op waaide, verliet Nabonidus van Babylon zijn stad en liet haar over aan zijn zoon Belsassar…de inname van Babylon was zo bloedeloos en moeiteloos als Daniël 6 suggereert.” (Motyer)

d. Ik zal u de schatten der duisternis en de verborgen rijkdommen der geheime plaatsen geven: In de nacht dat zij de stad veroverden, namen Cyrus en zijn legers alle duizelingwekkende schatten van Babylon in – en het was belangrijk dat Cyrus wist dat de Heer hem die had gegeven.

i. In de nacht dat Babylon viel, had Cyrus waarschijnlijk geen groot besef van de leiding of de aanwezigheid van de Heer. Hij vond zichzelf waarschijnlijk zowel briljant als gelukkig. Vaak slagen we in iets alleen door de zegen en het welbehagen van God, en zien we nooit de wonderbaarlijke hand van God achter dit alles.

ii. God gaf Cyrus zeker schatten. Clarke citeert Plinius: “Toen Cyrus Azië veroverde, vond hij vierendertig duizend pond gewicht aan goud, benevens gouden vaten en artikelen in goud.”

e. Opdat gij moogt weten, dat Ik, de Here, die u bij uw naam noem, de God van Israël ben: God kondigde dit alles 200 jaar voor de vervulling aan, opdat Cyrus de Here zou kennen en verheerlijken. Maar de Here deed het ook zodat Cyrus vriendelijkheid zou tonen aan het volk van God, door hun toestemming te geven om terug te keren naar het Beloofde Land vanuit de gevangenschap die hen door de Babyloniërs was opgelegd.

i. De koninklijke proclamaties van Cyrus die deze profetie vervullen, worden gevonden in Ezra 1:2 en 2 Kronieken 36:23.

2. (4-7) Het doel achter Gods roeping en zending voor Cyrus.

Om Jakobs wil, Mijn knecht,
En Israël, Mijn uitverkorene,
Ik heb u zelfs bij uw naam genoemd;
Ik heb u genoemd, hoewel gij Mij niet gekend hebt.
Ik ben de Here, en er is geen ander;
Er is geen God naast Mij.
Ik zal u omgorden, hoewel gij Mij niet gekend hebt,
opdat zij weten van zonsopgang tot zonsondergang,
dat er niemand is buiten Mij.
Ik ben de Here, en er is geen ander;
Ik vorm het licht en schep duisternis,
Ik maak vrede en schep rampspoed;
Ik, de Here, doe al deze dingen.’

a. Ter wille van Jakob, Mijn knecht: Cyrus zou graag denken dat God hem koos omdat hij de slimste of meest getalenteerde of sterkste man was die beschikbaar was. In werkelijkheid was Gods aandacht gericht op Zijn volk. Het was niet Cyrus die God bewoog om te handelen, maar de toestand en de roep van Zijn volk. Het was voor hun bestwil.

i. “Dat al deze overwinningen ter wille van het kleine Israël waren, is een van de ironieën van Gods beheersing van de geschiedenis.” (Grogan)

ii. “Cyrus krijgt de voorkeur om Israël vrij te laten. Cyrus zal een koninkrijk hebben, maar alleen opdat Gods volk zijn vrijheid zal hebben. De Here richt de een op en Hij legt de ander neer. Achter al het drama van de menselijke gebeurtenissen van vandaag is er een God die plannen maakt voor Zijn kerk – door verdrukking en vervolging, kastijding en verdrukking – om volmaakt te worden en voorbereid om het Koninkrijk van God te beërven.” (Redpath)

b. Ik heb u genoemd, hoewel gij Mij niet gekend hebt. Ik zal u omgorden, hoewel gij Mij niet gekend hebt: Cyrus kende de Heer niet eens, toch kon God hem zalven, leiden, zegenen en gebruiken. Hoeveel te meer zou God kunnen doen door hen die ten minste een mosterdzaadje aan geloof in Hem hebben.

i. Spreuken 21:1 zegt: Het hart van de koning is in de hand des Heren, als de rivieren van het water; Hij keert het waarheen Hij wil. God kan in en door anderen werken op zeer onverwachte manieren.

c. Opdat zij weten van de opgang der zon tot haar ondergang, dat er buiten Mij niemand is: Dit werd op wonderbare wijze vervuld in Ezra 1:1-3. Die passage laat zien hoe toen Cyrus zijn proclamatie deed waardoor het volk van God kon terugkeren naar het Beloofde Land, dat hij aan de hele wereld de grootheid en uniciteit van de Here God van Israël erkende.

i. In het eerste jaar nu van Cyrus, koning van Perzië, heeft de Here, opdat het woord des Heren door de mond van Jeremia vervuld zou worden, de geest van Cyrus, koning van Perzië, opgewekt, zodat hij in zijn gehele koninkrijk een proclamatie deed uitgaan en deze ook op schrift stelde, zeggende: Alzo zegt Cyrus, koning van Perzië: Al de koninkrijken der aarde heeft de Here, de God des hemels, mij gegeven. En Hij heeft mij bevolen, een huis voor Hem te bouwen te Jeruzalem, dat in Juda is. Wie is er onder u van al zijn volk? Moge zijn God met hem zijn, en laat hij opgaan naar Jeruzalem, dat in Juda is, en het huis bouwen van de Here, de God van Israël (Hij is God), dat in Jeruzalem is.”

d. Ik vorm het licht en schep duisternis, Ik maak vrede en schep rampspoed; Ik, de Here, doe al deze dingen: Eenvoudig gezegd, Jesaja weet, Cyrus zou het weten en aan de hele wereld verklaren, en wij zouden het vandaag moeten weten, dat God de touwtjes in handen heeft. Aangezien deze profetie werd gegeven lang voordat Gods volk in de gevangenschap ging waarvan Jesaja nu bevrijding aankondigt, konden zij door de gevangenschap heen getroost worden door de wetenschap dat God alles onder controle heeft.

i. Jesaja’s punt is dat er niet twee goden of krachten in de hemel zijn, een goede en een slechte, zoals in een dualistische “yin en yang” zin. “Cyrus was een Perziër, en Perzen hadden een dualistisch concept van God en de wereld. Hun goede god noemden zij Ahura-mazda en de kwade god Angra-mainya. De eerste had het licht geschapen, de tweede de duisternis.” (Bultema)

ii. Maar God heeft geen tegendeel. Satan is niet Gods tegenpool en is dat ook nooit geweest. Er is één God. Hij is niet de auteur van het kwaad; het kwaad is nooit “oorspronkelijk”, maar altijd een perversie van een bestaand goed. Toch is God de tovenaar van het kwaad, en Hij gebruikt het om Zijn eeuwige doel te bereiken, namelijk alle dingen in Jezus samen te brengen (Efeziërs 3:8-11 en 1:9-10). Als God Zijn eeuwig doel kon bevorderen door Zijn Zoon toe te staan een goddeloze, onrechtvaardige dood te sterven aan een kruis, dan weet Hij hoe Hij moet gebruiken wat Hij toestaat voor Zijn eeuwig doel.

iii. “Ongetwijfeld is de Heer geen vertegenwoordiger van het kwaad als zodanig, maar Hij maakt wel gebruik van het kwaad, opdat het het goede voortbrengt.” (Calvijn, geciteerd in Bultema)

iv. Wanneer God grote, wonderbaarlijke dingen doet, is het gemakkelijk te geloven dat Hij alles onder controle heeft. Wanneer de tijden zwaar zijn en de beproevingen zwaar, moeten we dat des te meer geloven.

B. Kijken naar de God die alles geschapen heeft.

1. (8) God roept tot de schepping.

“Regen neder, gij hemelen, van boven,
en laat de hemelen gerechtigheid uitstorten;
Laat de aarde zich openen, laat ze heil voortbrengen,
en laat gerechtigheid tezamen opspringen.
Ik, de Heer, heb het geschapen.

a. Regen neder, gij hemelen: De grote God beschreven in de vorige passage kan tot de hemelen spreken en regen brengen. Dit is waar in de letterlijke, natuurlijke zin; maar het is ook waar in een letterlijke, geestelijke zin. God kan een vloed uit de hemel zenden, en de hemelen gerechtigheid laten neergieten.

b. Laat de aarde zich openen, laat ze heil voortbrengen: God kan Zijn zegen uit alle richtingen zenden. Het komt neer uit de hemelen, het komt op uit de aarde.

c. Laat hen heil voortbrengen, en laat gerechtigheid samen opspringen: Het is belangrijk om te zien dat verlossing en gerechtigheid altijd samen opspringen. Wanneer God redding brengt in een leven, brengt Hij ook gerechtigheid in dat leven. Zij ontspringen samen.

d. Ik, de Heer, heb het geschapen: Waar spreekt God hier over? Dat Hij de natuurlijke, fysieke wereld schiep? Of dat Hij de onzichtbare, geestelijke wereld schiep? Beide zijn waar, dus beide kunnen hier in gedachten zijn.

2. (9-10) De dwaasheid van het weerstaan van onze Schepper.

“Wee hem die strijdt met zijn Maker!
Laat de potscherf strijden met de potscherven der aarde!
Zal de klei zeggen tot hem die hem vormt: ‘Wat maakt gij?’
Of zal uw handwerk zeggen: ‘Hij heeft geen handen?’
Wee hem die tot zijn vader zegt: ‘Wat verwekt gij?’
Of tot de vrouw: ‘Wat hebt gij voortgebracht?'”

a. Wee hem die strijdt met zijn Maker: De wetenschap, dat God de Schepper is van alle dingen, zou ons moeten doen aarzelen om Hem op enigerlei wijze tegen te werken. Het is even dwaas als wanneer de klei zou zeggen tot hem die hem vormt: “Wat maakt gij?”

i. Het is dwaas zich tegen onze Schepper te verzetten, want omdat Hij ons maakte, kan Hij ons breken. Het is dwaas zich te verzetten tegen onze Schepper, want daar Hij ons maakte, weet Hij wat het beste voor ons is. Het is dwaas ons tegen onze Schepper te verzetten omdat wij Hem de grootste verplichting verschuldigd zijn.

ii. “De gedachte is vrij algemeen dat de Joden murmureerden over Gods besluit dat een heiden hen zou verlossen, en dat deze woorden een berisping zijn.” (Bultema)

b. Of zal uw handwerk zeggen: “Hij heeft geen handen”: Het enige wat dwazer is dan dat het schepsel zich verzet tegen de Schepper, is dat het schepsel gelooft dat er geen Schepper is! Jesaja schildert een pot van klei, het handwerk van de pottenbakker, die zegt: “Mijn pottenbakker heeft geen handen. Ik heb geen Schepper!”

c. Wee degene die tegen zijn vader zegt: “Wat verwekt gij”? De verwekte heeft niets te zeggen over zijn ontstaan. Het is gewoon dwaas en contraproductief voor ons om God te ondervragen en te beschuldigen over hoe Hij ons gemaakt heeft. Ieder van ons heeft zijn sterke en zwakke punten, en we hebben allemaal onze triomfen en uitdagingen. We moeten eenvoudigweg aanvaarden wat we voor God zijn en uitzien naar zijn verlossende, transformerende kracht om ons gelijkvormig te maken aan het beeld van zijn Zoon, Jezus Christus (Romeinen 8:29).

3. (11-13) De God van heel de schepping zal Cyrus opwekken en zijn volk verlossen.

Dus zegt de Here,
De Heilige Israëls, en zijn Maker:
“Vraag Mij naar de toekomende dingen aangaande Mijn zonen;
en naar het werk Mijner handen, beveelt Gij Mij.
Ik heb de aarde gemaakt,
en de mens daarop geschapen.
Ik – Mijn handen – strekten de hemelen uit,
en al hun heir heb Ik bevolen.
Ik heb hem opgewekt in gerechtigheid,
En Ik zal al zijn wegen richten;
Hij zal Mijn stad bouwen,
En Mijn ballingen vrijlaten,
niet voor prijs noch beloning,”
zegt de Here der heerscharen.

a. Ik heb de aarde gemaakt, en de mens daarop geschapen: Herhaaldelijk door dit uitgebreide gedeelte van Jesaja heen, benadrukt God Zijn plaats als Schepper. Het belang dat hier aan dit idee wordt gehecht laat ons zien dat het kennen van God als Schepper geen optie is, of slechts een kwestie van leerboekgevechten in de rechtbanken en openbare scholen. Wanneer we God als Schepper verwerpen, verwerpen we de God van de Bijbel, en dienen we een God van onze eigen verbeelding. Hij heeft ons echt gemaakt, en dat doet er echt toe.

i. “In het Oude Testament is de Schepper niet alleen Degene die alles begon, maar ook Degene die alles in stand houdt, alles bestuurt en leidt.” (Motyer)

b. Ik zal al zijn wegen richten; hij zal Mijn stad bouwen en Mijn ballingen vrij laten gaan: De God van alle macht en schepping gebruikt die macht ten behoeve van Zijn volk. Hij zal de wegen van de aangekondigde verlosser – Cyrus – leiden en ervoor zorgen dat hij Jeruzalem herbouwt en het volk van God vrijlaat dat in een vreemd land gevangen is genomen. En Cyrus zou het niet doen voor een prijs of beloning, maar uit een overtuiging van God dat hij het moest doen (Ezra 1:1-3).

C. Kijken naar de Heer die boven alle goden staat.

1. (14-17) Wanneer de Heer wordt geopenbaard als de ware God, onderwerpen de afgodendienaren zich, en wordt Gods volk gered.

Zo zegt de Heer:
“De arbeid van Egypte en de koopwaar van Cush
En van de Sabeërs, mannen van aanzien,
Zullen tot u overkomen, en zij zullen de uwe zijn;
Zij zullen achter u lopen,
Zij zullen in ketenen overkomen,
En zij zullen zich voor u nederbuigen.
Zij zullen u smeken, zeggende: ‘God is toch in u,
En er is geen ander,
Er is geen andere God.'”
Waarlijk, Gij zijt God, die U verbergt,
O God van Israël, de Heiland!
Zij zullen beschaamd
en ook te schande gemaakt worden, allen;
Zij zullen tezamen in verwarring gaan,
Wie afgodenmakers zijn.
Maar Israël zal door de Here
met een eeuwige redding gered worden;
U zult niet beschaamd of te schande gemaakt worden
Voor eeuwig en altijd.

a. Zij zullen achter u lopen, zij zullen in ketenen overkomen: Zoals Israël in gevangenschap werd weggevoerd door middel van een gedwongen verhuizing, zo zal Israël eens oppermachtig zijn onder de volken en hen leiden zoals het hen en de Heer behaagt.

b. En zij zullen zich voor u neerbuigen…. zeggende: “God is toch in u…er is geen andere God”: De onderwerping van de volken aan Israël is niet zozeer aan Israël zelf, als wel aan de God van Israël.

c. Waarlijk, Gij zijt God: Jesaja stort hier een geïnspireerde vloed van lof uit, God omschrijvend, God verheerlijkend, vertrouwen in God verklarend, van God ontvangend.

i. Waarlijk, Gij zijt God, die U verbergt: Het is niet zo dat God Zich verbergt voor de zoekende zondaar. Jesaja verklaart eenvoudig wat Paulus later zou zeggen in 1 Timoteüs 1:17: Aan de eeuwige, onsterfelijke, onzichtbare Koning, aan God die alleen wijs is, zij eer en heerlijkheid voor eeuwig en altijd. Amen.

ii. Bultema over Waarlijk Gij zijt God, die U verbergt, o God van Israël, de Heiland: “Als hij ziet hoe God vele eeuwen lang Zijn aangezicht verbergt voor Israël, roept hij deze woorden uit, overmand door verrukking en ontroering. De Heer verbergt Zich voor Israël in de tijd van de heidenen (18:4; 40:27; 49:14; Hosea 3:3-5)…. Het is dus duidelijk dat we deze woorden niet mogen toepassen op een zoekende zondaar. Voor zulken verbergt God Zich niet. Maar wanneer Israël in de laatste dagen Hem zal zoeken, zal zij Hem vinden.”

2. (18-21) De Here verklaart Zijn grootheid en de dwaasheid van afgoderij.

Want aldus zegt de Here,
Wie de hemelen geschapen heeft,
Wie God is,
Wie de aarde geformeerd en haar gemaakt heeft,
Wie haar gegrondvest heeft,
Wie haar niet tevergeefs geschapen heeft,
Wie haar geformeerd heeft om bewoond te worden:
“Ik ben de Here, en er is geen ander.
Ik heb niet in het verborgene gesproken,
in een duistere plaats op aarde;
Ik heb niet tot het zaad van Jakob gezegd,
‘Zoek Mij tevergeefs’;
Ik, de Heer, spreek gerechtigheid,
Ik verklaar de dingen die recht zijn.
Verzamel u en kom;
Dicht u samen,
U die uit de volken ontsnapt zijt.
Zij hebben geen kennis,
Die het hout van hun gesneden beeld dragen,
En bidden tot een god die niet redden kan.
Vertel en breng uw zaak naar voren,
Ja, laat hen tezamen beraadslagen.
Wie heeft dit van oudsher verkondigd?
Wie heeft dit van oudsher verkondigd?
Heb Ik, de Heer, het niet verkondigd?
En er is geen andere God naast Mij,
Een rechtvaardige God en een Redder;
Er is niemand naast Mij.

a. Want zo zegt de Heer, die de hemelen geschapen heeft: Door pure herhaling stampt Jesaja het praktisch in ons bewustzijn – dat God onze Schepper is, en wij verplichtingen hebben aan Hem als onze Schepper.

b. Die het niet tevergeefs geschapen heeft, die het geformeerd heeft om bewoond te worden: Deze korte verklaring – die het niet tevergeefs heeft geschapen – is de Schriftuurlijke basis voor een speculatieve doctrine die bekend staat als de “Gap Theorie.”

i. De Gap Theorie is gebaseerd op een vergelijking tussen Jesaja 45:18 en Genesis 1:2, die zij vertalen als de aarde werd zonder vorm en ledig. Hier in Jesaja 45:18 zegt God dat Hij het niet tevergeefs heeft geschapen, en tevergeefs is hetzelfde Hebreeuwse woord voor leegte dat in Genesis 1:2 staat. Het idee is dat God het niet tevergeefs (leeg) heeft geschapen, maar dat het zonder vorm en leegte is geworden door Satanische aanvallen en eeuwen van verwoesting, wat de enorme geologische tijdperken en fossiele resten verklaart die lijken te dateren ver voorbij de geschiedenis van de Bijbel. Volgens de Gap Theorie beschrijven Genesis 1:3 en de volgende verzen de herschepping van een wereld die door Satan ledig was gemaakt.

ii. Het eerste wat tegen de Gap Theorie gezegd moet worden, is dat het vertalen van Genesis 1:2 (De aarde was zonder vorm en ledig) als de aarde werd zonder vorm en ledig, niet het meest duidelijke begrip van de Hebreeuwse grammatica hier volgt. Het is toegestaan, maar een beetje vergezocht. De meest natuurlijke manier om de passage te vertalen is te zeggen dat de aarde zonder vorm en leegte was in plaats van dat de aarde zonder vorm en leegte werd.

iii. Het andere dat tegen de Gap Theorie kan worden ingebracht is het gebruik ervan als een antwoord op interpretaties van het fossielenbestand. Zij die in de Gap Theorie geloven wijzen oude en uitgestorven fossielen toe aan dit lange en onbepaalde “gat” tussen Genesis 1:1 en 1:2. Maar welke verdienste de Gap Theorie ook mag hebben, zij kan het uitsterven en de fossilisatie van oude dieren niet verklaren. De Bijbel zegt duidelijk dat de dood door Adam kwam (Romeinen 5:12), en aangezien fossielen het gevolg zijn van de dood, kunnen zij niet voor Adams tijd zijn ontstaan.

iv. Bultema over dit vers en de Gap Theorie: “Wij willen slechts verklaren, dat deze tekst alleen daarvoor geen voldoende bewijs is. In ieder geval is het duidelijk dat het uiteindelijke doel van de aarde niet is om nietig te zijn, maar om bewoond te worden door bekeerd Israël en de bekeerde volken.”

c. Ik heb niet tot het zaad van Jakob gezegd: “Zoekt Mij tevergeefs”: Het is een kwalijke zaak te denken dat God ooit tegen Zijn volk zegt: “Zoek Mij tevergeefs.” Wanneer wij God met heel ons hart zoeken, zullen wij Hem vinden. Jeremia 29:13 zegt: En gij zult Mij zoeken en vinden, wanneer gij Mij van ganser harte zoekt. Hebreeën 11:6 zegt: wie tot God komt, moet geloven dat Hij is, en dat Hij een beloner is van hen die Hem naarstig zoeken.

d. Zij hebben geen kennis, die het hout van hun gesneden beeld dragen, en bidden tot een god die niet redden kan: Terwijl de Heer Zijn eigen grootheid, trouw en reddende kracht verklaart, staat dit natuurlijk in contrast met de dwaze afgoden van de natie – die gedragen moeten worden, in plaats van in staat te zijn degene te dragen die hen aanbidt.

e. Wie heeft dit van oudsher verklaard? Het verbazingwekkende fenomeen van voorspellende profetie toont aan dat God is wie Hij zegt dat Hij is, en dat er geen andere God is naast Hem.

f. Een rechtvaardige God en een Verlosser: Zoveel als iets anders toont dit de verbazingwekkende macht, wijsheid en liefde van God. Op het eerste gezicht is het onmogelijk te zien hoe een rechtvaardige God een Verlosser kan zijn, terwijl rechtvaardigheid eist dat zondaars verdoemd worden. Maar ingegeven door Zijn grote liefde voldeed God aan de rechtvaardige eisen van Zijn rechtvaardigheid aan het kruis, zodat Hij Zichzelf tot ons kon uitstrekken als Redder, en toch een rechtvaardige God bleef.

i. Zoals Paulus het uitdrukt in Romeinen 3:26: Opdat Hij rechtvaardig en rechtvaardig make degene die in Jezus gelooft.

3. (22-25) Het uitzien naar de Heer en redding vinden in overgave.

“Ziet naar Mij en wordt behouden,
alle gij einden der aarde!
Want Ik ben God, en er is geen ander.
Ik heb bij Mijzelf gezworen;
het woord is rechtvaardig uit Mijn mond uitgegaan,
en zal niet wederkeren,
Dat voor Mij elke knie zich zal buigen,
elke tong zal een eed zweren.
Hij zal zeggen,
‘In de Here heb ik gerechtigheid en sterkte.
Tot Hem zullen de mensen komen,
en allen zullen beschaamd worden
die tegen Hem zijn opgehitst.
In de Heer zullen alle nakomelingen van Israël
gerechtvaardigd worden, en zij zullen roemen.””

a. Ziet naar Mij en wordt behouden, alle gij einden der aarde: Deze eenvoudige maar krachtige verklaring toont het plan van verlossing.

i. Het toont de eenvoud van verlossing: alles wat we moeten doen is kijken. “Men kan vele boeken over theologie lezen, die allerlei dingen uiteenzetten in een poging om aan te tonen hoe de mens God kan bereiken, maar deze theorieën zijn ver van de waarheid. De Heilige Geest heeft precies vier letters nodig, waarvan er twee dezelfde zijn, om ons te zeggen wat we moeten doen: l-o-o-k. Dat is alles. Het is het eenvoudigste, elementaire ding dat ieder mens kan doen, en toch het moeilijkste om te doen in het dagelijks leven.” (Redpath)

ii. Het toont de focus van verlossing: we moeten naar God kijken, en nooit naar onszelf of naar iets anders van de mens. “Ziet op MIJ, is Zijn Woord, wat betekent: wegkijken van de kerk, want die zal niemand redden; weg van de prediker, want hij kan u teleurstellen en desillusioneren; weg van alle uiterlijke vorm en ceremonie. U moet van dit alles wegkijken naar de troon en daar, in uw hart, de opgestane, regerende Here Jezus Christus zien.” (Redpath)

iii. Het toont de liefde achter de verlossing: God smeekt de mens: “Zie naar Mij om.”

iv. Het toont de zekerheid van redding: en wordt behouden.

v. Het toont de omvang van Gods reddende liefde: alle gij einden der aarde!

b. Kijk naar Mij: In Numeri 21 werd het volk Israël getroffen door dodelijke slangenbeten, en Mozes hief het beeld op van een bronzen slang, opgeheven op een paal, en het volk dat ernaar keek, leefde. Het volk werd gered, niet door iets te doen, maar door eenvoudigweg naar de bronzen slang te kijken. Zij moesten erop vertrouwen dat zoiets schijnbaar dwaas als het kijken naar zo’n ding voldoende zou zijn om hen te redden, en zeker, sommigen kwamen om omdat zij het te dwaas vonden om zoiets te doen.

i. Zo staat het hier in Jesaja: Ziet naar Mij en wordt behouden, alle gij einden der aarde! Wij zijn misschien bereid honderd dingen te doen om onze redding te verdienen, maar God gebiedt ons alleen op Hem te vertrouwen – naar Hem te kijken.

ii. “Waar ik ook ben, hoe ver weg ook, er staat alleen maar: ‘Kijk!’ Het zegt niet dat ik moet zien; het zegt alleen maar ‘Kijk!’ Als wij in het donker naar een ding kijken, kunnen wij het niet zien, maar wij hebben gedaan wat ons gezegd werd. Als een zondaar alleen maar naar Jezus kijkt, zal Hij hem redden; want Jezus in het donker is even goed als Jezus in het licht, en Jezus wanneer je Hem niet kunt zien is even goed als Jezus wanneer je Hem wel kunt zien. Het is alleen maar “kijk!” “Ah!” zegt iemand, “ik heb dit jaar geprobeerd Jezus te zien, maar ik heb hem niet gezien. Er staat niet ‘zie Hem’, maar ‘kijk naar Hem’. (Spurgeon)

c. Ziet naar Mij en wordt behouden, alle gij einden der aarde: Op zondag 6 januari 1850 liep een jongeman van nog geen zestien jaar door een dorpsstraat in een klein stadje zo’n vijftig mijl van Londen, Engeland. Op deze bitter koude dag viel de sneeuw hevig; maar het ging hem er meer om een kerk te vinden, omdat hij zich diep bewust was van zijn behoefte aan God, en van de ineenstorting, zonde en mislukking van zijn leven, zelfs op die jonge leeftijd. Terwijl hij zich een weg baande door de straat, terwijl de sneeuw viel, vond hij het te ver om naar de kerk te gaan die hij had willen bezoeken, dus liep hij een steegje in en ging een kleine Methodisten-kapel binnen. Hij ging op een stoel achterin zitten, en het was binnen net zo koud als buiten! Er waren maar een dertiental mensen.

Vijf minuten nadat de dienst om elf uur had moeten beginnen, was de vaste predikant voor die morgen nog niet gekomen. Hij had vertraging opgelopen door het weer. Dus kwam een van de diakenen te hulp en begon de dienst te leiden, en na een poosje kondigde hij zijn tekst aan: ‘Ziet naar Mij, en wordt behouden, alle einden der aarde; want Ik ben God, en er is niemand anders.’ De diaken wist niet veel, dus sprak hij maar een minuut of tien.

Charles Spurgeon zelf vertelt wat er gebeurde: “Ik had rondgezworven, rust zoekend, en vond er geen, totdat een eenvoudige, ongeletterde lekenprediker onder de Primitieve Methodisten op de preekstoel ging staan, en deze passage als zijn tekst gaf: ‘Ziet naar Mij, en wordt behouden, alle einden der aarde.’ Hij had niet veel te zeggen, God zij dank, want dat dwong hem zijn tekst te blijven herhalen, en er was niets nodig – door mij, in ieder geval – behalve zijn tekst. Ik herinner me hoe hij zei: ‘Het is Christus die spreekt. “Ik ben in de hof in doodsstrijd, Ik stort mijn ziel uit in de dood; Ik ben aan de boom, stervend voor zondaars; kijk naar Mij! Kijk naar Mij!” Dat is alles wat je hoeft te doen. Een kind kan kijken. Iemand die bijna een idioot is, kan kijken. Hoe zwak of hoe arm een mens ook mag zijn, hij kan kijken; en als hij kijkt, is de belofte dat hij zal leven. Toen stopte hij en wees naar de plaats waar ik onder de galerij zat, en hij zei: ‘Die jongeman daar ziet er erg ellendig uit.’ Ik denk dat ik dat ook deed, want zo voelde ik mij. Toen zei hij: ‘Er is geen hoop voor jou, jongeman, of enige kans om van je zonde af te komen, dan door naar Jezus te kijken;’ en hij riep, zoals volgens mij alleen een primitieve Methodist dat kan: ‘Kijk! Kijk, jongeman! Kijk nu!’ En ik keek, en toen ze voor ze naar huis gingen een halleluja zongen, op hun eigen ernstige manier, ben ik er zeker van dat ik meedeed. Het was toevallig een dag waarop de sneeuw diep lag en er nog meer viel; dus, terwijl ik naar huis ging, bleven die woorden van David door mijn hart klinken: ‘Was mij, en ik zal witter worden dan sneeuw;’ en het scheen alsof de hele natuur in overeenstemming was met die gezegende bevrijding van zonde, die ik in één ogenblik had gevonden door naar Jezus Christus te kijken.”

Op een heel vreemde en verbazingwekkende manier keek die jongeman vanuit het diepst van zijn ziel in het hart van God zelf. Hij ging uit de kerk, en hij vertelt dat, terwijl hij door de straten liep, zijn last was weggenomen, om nooit meer terug te keren. Hij liep met een nieuwe lente in zijn stap, een nieuwe vreugde in zijn gezicht, een nieuw gevoel van vrede in zijn hart. Hij had gekeken en geleefd.

d. Want Ik ben God, en er is geen ander: Dit is waarom we naar de Heer moeten kijken, en naar de Heer alleen. Alleen Hij is God. Instellingen zijn niet God. De Kerk is God niet. Predikanten zijn God niet. Broeders en zusters in Christus zijn God niet. Wij kijken niet naar hen; wij kijken naar de Heer, want Hij alleen is God.

e. Ik heb gezworen bij Mijzelf: Wanneer God een eed bevestigt, bij wie zweert Hij dan? Hij zweert bij Zichzelf. Er is niemand groter, dus zweert Hij bij Zijn eigen heilige naam en karakter.

i. Zoals Hebreeën 6:13 zegt: Want toen God aan Abraham een belofte deed, omdat Hij bij niemand groter kon zweren, zwoer Hij bij Zichzelf.

f. Dat voor Mij elke knie zal buigen, elke tong een eed zal afleggen: De Heer verklaart hier dat er een dag zal komen waarop elke knie zich voor Hem zal buigen, en elke tong zal zweren bij Zijn grootheid. Paulus citeerde deze passage duidelijk in Filippenzen 2:10-11.

i. Paulus’ citaat van Jesaja 45:23 in Filippenzen 2:10-11 is overweldigend bewijs voor de godheid van Jezus Christus. Het is duidelijk dat in Jesaja 45:23 de Here God spreekt (Ik, de Here, spreek, Jesaja 45:19). Nu, Paulus plaatst deze hoge woorden en deze hoge lof duidelijk tegenover Jezus: dat bij de naam van Jezus elke knie zich moet buigen, van hen die in de hemel, en van hen die op de aarde, en van hen die onder de aarde zijn, en dat elke tong moet belijden dat Jezus Christus de Heer is, tot heerlijkheid van God de Vader. Bovendien wordt beleden dat Jezus Christus de Heer is – en het woord Heer is hetzelfde woord dat in Paulus’ oude Bijbel wordt gebruikt voor “Heer” in het Oude Testament.

g. Zeker, in de Heer heb ik gerechtigheid en kracht: Dit is de verklaring van iedere gelovige. Gerechtigheid en kracht vinden wij in de Heer, niet in onszelf of ergens anders. Voorwaar, in de Here zullen al de nakomelingen van Israël gerechtvaardigd worden, en zij zullen roemen.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.