Individuatie en het Zelf

Door Martin Schmidt

Download dit artikel als PDF

Jung’s denken over het Zelf en zijn dynamiek van individuatie onderscheidt de Jungiaans analytische psychologie van andere psychoanalytische scholen. Hij gebruikt het concept van het Zelf om zijn begrip van wie we zijn te beschrijven en het concept van individuatie om het proces te beschrijven waardoor we ons potentieel kunnen vervullen om alles te worden wat we kunnen zijn.

Het Zelf

In de Freudiaanse/Kleiniaanse psychoanalytische traditie, wordt het zelf beschreven als een bijproduct van ego-ontwikkeling. Voor Jung daarentegen is het zelf aanwezig vóór het ego; het is primair en het is het ego dat zich daaruit ontwikkelt. Het zelf behoudt zijn mysterie. We kunnen het nooit volledig kennen of omarmen omdat we afhankelijk zijn van het relatief inferieure ego om het waar te nemen. Misschien heeft deze worsteling in begrip geleid tot zeer verschillende opvattingen over de kwaliteiten van het zelf.

Jungiaanse analytische psychologie ziet het zelf als vele dingen, waaronder psychische structuur, ontwikkelingsproces, transcendentaal postulaat, affectieve ervaring en archetype. Het is afgeschilderd als de totaliteit van lichaam en geest, het godsbeeld, de ervaring van overweldigende gevoelens, de vereniging van tegengestelden en een dynamische kracht die het individu stuurt op zijn/haar reis door het leven. Dit laatste idee is typisch Jungiaans, want ook al hebben andere psychoanalytici op een vergelijkbare manier over het zelf gesproken, de Freudiaanse psychoanalyse ziet het zelf nog steeds grotendeels als een structuur binnen de geest, vergelijkbaar met een objectrepresentatie, en niet als een teleologische agentschap.

Individuatie

Individuatie beschrijft hoe dit agentschap werkt. Jung zag het als het proces van zelfrealisatie, de ontdekking en ervaring van betekenis en doel in het leven; het middel waardoor men zichzelf vindt en wordt wie men werkelijk is. Het hangt af van het samenspel en de synthese van tegengestelden, b.v. bewust en onbewust, persoonlijk en collectief, psyche en soma, goddelijk en menselijk, leven en dood. Analyse kan gezien worden als een individuatieproces. Het bevordert niet alleen individuatie maar versnelt het ook en schept voorwaarden in de relatie tussen patiënt en analyticus die de mogelijkheid bieden tot ijle ervaringen en transformatie van het zelf die anders misschien niet zouden plaatsvinden. Dit komt omdat de analytische situatie beide deelnemers in staat stelt zich aan te sluiten bij een zoektocht naar de waarheid; om het zelf uit te drukken en te ervaren op manieren die vaak verboden zijn door de compromissen die gemaakt worden in dienst van de sociale acceptatie in niet-analytische relaties.

Het concept van individuatie is de hoeksteen van Jung’s psychologie. Hier volgen enkele van de saillante kenmerken van zijn denken over dit onderwerp en enkele van de vragen die rijzen.

Collectief en persoonlijk

Jung (1935) benadrukte dat individuatie de integratie vereist van zowel collectieve als persoonlijke elementen. De neurotische conditie is er een waar het collectieve wordt ontkend, de psychotische waar het persoonlijke wordt ontkend en de archetypische inflatie kan het ego overweldigen.

Als iemand zich te veel bezighoudt met zijn eigen persoonlijke zaken en status loopt hij het gevaar te geïdentificeerd te raken met zijn persona, b.v. de schoolmeester die thuis didactisch is, of de analyticus die nooit ophoudt met analyseren. Een dergelijk verblind leven, gericht op kortzichtige en egocentrische doelen, ontkent de waarde van het collectief. Dit kan leiden tot een neurotische narcistische vervreemding van een dieper besef van zichzelf en van zijn plaats in de maatschappij. In psychose is er een absorptie door het collectief, waarbij de fascinatie voor de interne wereld en haar processen kan leiden tot een verlies van interesse in de externe persoonlijke wereld van relaties en werk.
Zoals Jung (1935) het formuleert:

“Het doel van individuatie is niets minder dan het zelf te ontdoen van de valse omhulsels van de persona enerzijds en de suggestieve kracht van primordiale beelden anderzijds.” (par. 269)

Twee levenshelften

Fordham (1985) beschreef hoe individuatie begint in de kindertijd, maar Jung zag het overwegend als een ontwikkeling in de tweede helft van het leven. In de eerste helft houdt men zich bezig met het uitbreiden van het ego en “aanpassing aan collectieve normen”, zoals het opbouwen van een persoonlijke sociale status. In de tweede helft van het leven gaat het erom in het reine te komen met de dood, zin te vinden in het leven en de unieke rol die ieder van ons speelt in de wereld. Het is in de wisselvalligheden van het onderhandelen over het individuatieproces dat Jung de belangrijkste oorzaken van neurose zag. Bij de jongeren komt de neurose voort uit een angst om zich met het leven bezig te houden; bij de ouderen komt ze voort uit het vasthouden aan een verouderde jeugdige houding en het terugdeinzen voor de dood.

Relatie

Het zelf is relationeel. Individuatie is afhankelijk van relaties met anderen. Jung ging zelfs zover te zeggen:

“Het zelf is verwantschap… Het zelf bestaat alleen in zoverre je verschijnt. Niet dat je bent, maar dat je het zelf doet. Het zelf verschijnt in je daden en daden betekenen altijd verwantschap.” (Jung 1935-39, p. 73)

Hoewel, in zijn autobiografie (1961) stelt Jung ons voor een raadsel wanneer hij ook stelt dat het doel van individuatie onthechting is van emotionele relaties. Emotionele relaties definieert hij als gebonden omdat het relaties zijn van verlangen met verwachtingen van anderen. Hij beveelt aan dat, om objectiviteit en zelf-zijn te bereiken, men zich moet onttrekken aan de projecties die inherent zijn aan emotionele banden met anderen. In dit licht kan analyse gezien worden als het uitspelen van emotionele relaties tussen analyticus en patiënt met het oog op het vergemakkelijken van het opnieuw inbrengen van projecties bij het oplossen van de overdracht/tegenoverdracht. Jung impliceert dit wanneer hij het fenomeen van de overdracht beschrijft als, zonder twijfel, een van de belangrijkste syndromen in het proces van individuatie.

Toestand of proces?

Een ander gebied van verwarring is of Jung individuatie beschouwde als een toestand, die bereikt kan worden, of als een doorgaand proces. In Herinneringen, Dromen, Reflecties (ibid, p188), verklaarde hij dat het vinden van de mandala, als een uitdrukking van het zelf, voor hem het bereiken van het ultieme was.
Jung (1961, p. 276) verwijst ook cryptisch naar de ‘voltooiing’ van zijn eigen individuatie. De objectiviteit die hij ervoer in een droom over zijn vrouw na haar dood beschreef hij als deel van een “voltooide individuatie”.

Hoewel Jung (1939, par. 520) zelfrealisatie zag als verschillend van Oosterse mystieke ideeën over het bereiken van Nirvana of Samadhi (een staat van volmaaktheid bereikt door yogi’s). Het “universele bewustzijn” dat dergelijke mystici beschrijven, vatte hij op als gelijkwaardig aan het onbewuste, waarbij het onbewuste het ego-bewustzijn heeft opgeslokt. Hij stelt dat “universeel bewustzijn” een contradictio in terminis is, aangezien uitsluiting en discriminatie aan de basis liggen van alles wat aanspraak maakt op de naam “bewustzijn”. Jung geeft toe dat yogi’s een opmerkelijke staat van bewustzijnsuitbreiding kunnen bereiken waarin subject en object bijna volledig identiek zijn.

Hij stelt echter ook dat individuatie een actief doorgaand proces is en geen statische toestand wanneer hij verkondigt:

“Het bewustzijn moet zijn rede verdedigen en zichzelf beschermen, en het chaotische leven van het onbewuste moet ook de kans krijgen om zijn gang te gaan – zoveel als we kunnen verdragen. Dit betekent open conflict en open samenwerking tegelijk. “(ibid, par. 288)

Individuatie kan gezien worden als een proces dat nooit volledig voltooid is, maar dat ervaringen kan opwekken, die tijdelijk aanvoelen alsof het bereikt is.

Hoe wijdverbreid is individuatie

Hoe wijdverbreid is individuatie? Is het universeel en alledaags of aristocratisch – een roeping voor de elite? Natuurlijk hangt dit af van wat we eronder verstaan. Jung noemt individuatie een onbewust natuurlijk spontaan proces, maar ook een relatief zeldzaam proces, iets dat:

“alleen ervaren wordt door hen die de vermoeiende maar onmisbare taak hebben volbracht om in het reine te komen met de onbewuste componenten van de persoonlijkheid.”
( 1954, par. 430)

Hij stelde ook dat het een grensverschijnsel is dat speciale voorwaarden nodig heeft om bewust te worden (1935, par. 431). Dit is een ander soort individuatie dan die welke Fordham beschrijft.

Michael Fordham heeft, misschien wel meer dan enige andere post-Jungiaan, bijgedragen aan ons begrip van individuatie als een proces dat begint in de kindertijd en niet alleen in de tweede helft van het leven. Fordham’s veldtheorie van het zelf, die beschrijft hoe het zelf als een primaire integratie zich ontwikkelt door het proces van deïntegratie en reïntegratie gedurende het hele leven, is zeer nuttig voor ons begrip van het normale proces van volwassenwording. Hij beweert dat dit fundamentele onderliggende proces van individuatie identiek is in kindertijd, adolescentie en volwassenheid (Fordham, 1985).

Hoewel Jung het ook over iets anders had dan de normale dag tot dag ontwikkeling van ego en zelf. Hij adstrueert:

“Er is geen lineaire evolutie; er is alleen omcirkeling van het zelf. Een uniforme ontwikkeling bestaat hooguit in het begin; later wijst alles naar het centrum.” (Jung 1961, p. 188)

Dit is een belangrijk onderscheid. Individuatie vereist de ontwikkeling van het ego, maar het is er niet synoniem mee. Hoewel het proces van deïntegratie en reïntegratie zich gedurende het hele leven voordoet, stelde Jung dat er een functioneel verschil is in het onderliggende proces van individuatie in het latere leven in vergelijking met de kindertijd. Hij probeerde het verschil te benadrukken tussen de vroege ontwikkeling, die vooral gericht is op de vestiging van het ego, en de latere individuatie, die een overgave van de heerschappij van het ego inhoudt. Jung klaagde erover dat mensen in hun begrip van het individuatieproces het in bewustzijn komen van het ego vaak verwarren met de daaropvolgende identificatie van het ego met het Zelf:

“Individuatie is dan niets anders dan ego-centrisme en auto-erotiek.” (Jung 1954, par. 432)

Individuatie vereist dat het ego in dienst treedt van het Zelf om de uitdrukking en realisatie ervan te vergemakkelijken.

Jung is bekritiseerd vanwege een al te optimistische kijk op het zelf en op individuatie. Sommigen hebben geprotesteerd dat Jung’s visie te heilzaam en positief is, en de tekortkomingen van het Zelf niet erkent.

Anti-individuatie

Ons klinisch werk herinnert ons eraan dat het Zelf niet altijd als goedaardig en positief wordt ervaren. Het kan zelfregulerend zijn en toch kan de ervaring ervan ook zeer destructief zijn. Het ego moet voldoende sterk zijn om de bewustwording van aspecten van het onbewuste, dat het grootste deel van het zelf is, te weerstaan. Ego sterkte is afhankelijk van hoe succesvol moeder en baby zijn geweest in het creëren van een faciliterende omgeving om angsten te managen, almachtige fantasieën over te geven, symbolen te vormen, objectrelaties aan te gaan, te rouwen en te herstellen.

We kunnen ons bevinden bij diegenen wiens ego niet in staat is geweest om deze opkomst van het zelf succesvol te managen. In deze gevallen is de individuatie vervormd of vastgelopen. Als er sprake is van een tekort in de omgeving of de constitutie, kan het primaire zelf zich van buitenaf en van binnenuit aangevallen voelen. Verdedigingen van het zelf kunnen worden gemobiliseerd, wat kan leiden tot narcistische valse zelforganisatie. Hier worden we geconfronteerd met anti-individuatie krachten. In plaats van het vormen en koesteren van relaties, het levensbloed van individuatie, zien we een psychische terugtocht in infantiele almacht. Het is dan noodzakelijk dat het analytische werk gericht is op het scheppen van voorwaarden waardoor het ego in zijn ontwikkeling kan worden ondersteund en vergemakkelijkt.

Zelf en ego

Het kan nuttig zijn, in de klinische praktijk, het werk te zien als symbolisch voor de strijd tussen het Zelf en het ego en de taak te zien als het zich bezighouden met deze individuatie/anti-individuatie strijd van tegenpolen. Het ego, zowel van de analyticus als van de patiënt, gedraagt zich alsof het de controle wil behouden, zichzelf wil uitbreiden en bevorderen ten koste van andere aspecten van de persoonlijkheid. Het heeft een kwaliteit die gefabriceerd of door de mens gemaakt lijkt. Het Zelf daarentegen voelt als een natuurkracht, het lijkt een ruimere blik te hebben, een perspectief dat het ego niet kan begrijpen en staat in dienst van een grotere waarheid.

Het Zelf vereist, in zijn zoektocht naar bewustzijn, het overgeven van ego-inflatie – de narcistische waan dat het ego het zelf is. Hoewel het Zelf doelgericht is, kan het als gewelddadig en destructief worden ervaren als het ego niet in staat is de uitdrukking ervan te vergemakkelijken. Dit kan resulteren in een individuatiecrisis voor zowel analyticus als patiënt.

Zelf en God

Jung (1942a) zag het ego in dienst van het Zelf – zijn vertegenwoordiger op aarde. Het Zelf noemde hij de Grotere Persoonlijkheid, uiteindelijk onkenbaar, verbonden met een universeel gevoel van kosmische eenheid – het zal niet verbazen dat hij ermee verband hield als het beeld van God in ons. Hij ging verder en beschreef zelfrealisatie, zoals gezien in religieuze of metafysische termen, als neerkomend op de incarnatie van God. Jung zag God, in psychologische termen, als een archetype in die zin dat er iets in de psyche moet zijn dat resoneert met de veelvuldige beelden van God door de geschiedenis heen. Hij kwalificeert zichzelf echter door te zeggen:

“Psychologie…is niet in een positie om metafysische uitspraken te doen. Zij kan alleen vaststellen dat de symboliek van psychische heelheid samenvalt met het Godsbeeld, maar zij kan nooit bewijzen dat het Godsbeeld God zelf is, of dat het zelf de plaats van God inneemt.”
(Jung, 1951: par. 308)

Jung (1931) stelt dat we vaak het ego verwarren met het Zelf vanwege die vooringenomenheid die maakt dat we allemaal vanuit het ego leven, een vooringenomenheid die voortkomt uit overwaardering van de bewuste geest. Het ego moet lijden om het Zelf in staat te stellen zich uit te drukken. Jung ziet de heldenmythe aan het werk in bijna alle individuatieprocessen. Hij geeft toe dat:

“Individuatie is een heroïsche en vaak tragische taak, de moeilijkste van allemaal, het gaat gepaard met lijden, een passie van het ego: de gewone empirische mens die we ooit waren, gaat gebukt onder het lot zichzelf te verliezen in een grotere dimensie en beroofd te worden van zijn gefantaseerde wilsvrijheid. Hij lijdt als het ware onder het geweld dat hem door het zelf wordt aangedaan.”
(1942a, par. 233)

Hij voegt daaraan toe:

“De menselijke natuur heeft een onoverwinnelijke angst om zich meer bewust te worden van zichzelf. Wat ons er niettemin toe drijft, is het zelf dat opoffering eist door zichzelf aan ons op te offeren.”
(Jung 1942, para. 400)

Individuatie zou daarom kunnen worden opgevat als de drang van het Zelf naar bewustzijn.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.