Imperial Japan

De Eerste Sino-Japanse Oorlog

Militair avonturisme in Korea – hoewel omhelsd door nationalisten en, bij gelegenheid, liberalen die hun zaak wilden bevorderen in samenwerking met Koreaanse hervormers – bleef door de regering worden tegengewerkt. Japan had zich verzekerd van handelsrechten in de Koreaanse havens van Pusan (Busan), Wŏnsan en Inch’14F↩n (Incheon), en China reageerde daarop door Korea te dwingen zich te onderwerpen aan een handelsovereenkomst die sterk in het voordeel was van de Chinese handelaars. Terwijl Japan zich steeds assertiever opstelde in Korea, toonde China zich bereid zich te verzetten tegen inmenging in de aangelegenheden van wat China beschouwde als zijn belangrijkste zijrivierstaat. Na 1883 werden de Chinese belangen in Korea behartigd door Yuan Shikai, die zich bewust was van het gevaar van de Japanse overheersing. Incidenten in 1882 en 1884, die tot een oorlog tussen China en Korea hadden kunnen leiden, werden in plaats daarvan door een compromis opgelost. Itō ontmoette de Chinese staatsman Li Hongzhang in Tianjin in 1885 om een overeenkomst uit te werken waarin noch China noch Japan troepen naar Korea zouden sturen zonder eerst de ander op de hoogte te stellen.

Eerste Sino-Japanse Oorlog
Eerste Sino-Japanse Oorlog

There Stands No Enemy Where We Go: Surrender of Pyongyang, een scène uit de Eerste Sino-Japanse Oorlog (1894-95), inkt en kleur op papier van Migita Toshihide, 1894; in het Metropolitan Museum of Art, New York City.

The Metropolitan Museum of Art, New York; Gift van Lincoln Kirstein, 1959, JP3177a-f, www.metmuseum.org

Tegen het begin van de jaren 1890 werd het steeds duidelijker dat de Chinese invloed in Korea de overhand begon te krijgen. Tegelijkertijd kregen de Meiji-leiders het steeds moeilijker om de controle over de Diet te behouden. In 1894 probeerden Koreaanse ambtenaren Ch’ŏndogyo, een syncretische inheemse Koreaanse godsdienst, te onderdrukken. De volgelingen verenigden zich met de boeren in een opstand die bekend kwam te staan als de Tonghak-opstand. De Koreaanse koning verzocht China om militaire bijstand om de onrust te bedwingen. Toen de Chinezen Tokio hiervan op de hoogte brachten, stuurde Japan snel troepen naar Korea en, nadat de opstand was neergeslagen, toonde het geen enkele neiging zich terug te trekken. In juli-augustus 1894 braken de vijandelijkheden tussen de Chinese en Japanse strijdkrachten eerst op zee en vervolgens in Korea uit. Gedurende de gehele Eerste Sino-Japanse Oorlog zegevierden de gemoderniseerde Japanse strijdkrachten overal. De Japanse zeemacht bracht een groot deel van de Noord-Chinese vloot, die gebukt ging onder bureaucratische inefficiëntie en corruptie bij de bevoorradingsdiensten, tot zinken of veroverde het. Op 17 april 1895 werd in Shimonoseki een vredesverdrag gesloten tussen Itō Hirobumi voor Japan en Li Hongzhang voor China.

Sino-Japanse Oorlog
Sino-Japanse Oorlog

Het Chinese slagschip Zhenyuan dat door de Japanners werd veroverd tijdens de Sino-Japanse Oorlog, 1895.

Op grond van het Verdrag van Shimonoseki erkenden beide mogendheden de onafhankelijkheid van Korea, en China stond Formosa, de Pescadores (P’eng-hu-eilanden) en het schiereiland Liaodong af aan Japan. Bovendien kreeg Japan alle rechten die de Europese mogendheden genoten en ontving het belangrijke nieuwe economische concessies; nieuwe verdragshavens werden geopend en Japan ontving een schadeloosstelling van 200 miljoen taels in goud in twee termijnen. Een in 1896 ondertekend subsidiair handelsverdrag gaf Japan de vrijheid om handel, produktie en industrie te bedrijven in de verdragshavens van China. Het verdrag voorzag ook in een belastingvrijstelling binnen China voor alle aldus vervaardigde goederen. Nadat Japan zich juist had bevrijd van ongelijke verdragen die door het Westen waren opgelegd, legde het zijn buurland nog hardere voorwaarden op.

De Europese mogendheden waren nog niet bereid Japan als een volwaardige gelijke te verwelkomen in de imperialistische wedloop in China. Duitsland, Frankrijk en Rusland dwongen Japan het schiereiland Liaodong aan China terug te geven zodra de Shimonoseki-voorwaarden bekend waren geworden, en de extra schadevergoeding die Japan van China ontving, deed weinig om deze klap te verzachten. In 1898 dwong Rusland China het schiereiland in pacht te geven, waar het een belangrijke marinebasis ontwikkelde in Port Arthur (Lüshun; nu in Dalian, China). De oorlog bewees aldus dat, hoewel Japanse wapens volstonden om Aziatische overwinningen te behalen, Japan deze niet kon handhaven zonder de steun van het Westen. De oorlog bleek niettemin een enorme bron van prestige voor Japan, en bracht de regering in Tokio veel interne steun. Ook militaristen als Yamagata Aritomo werden erdoor gesterkt. In de daaropvolgende jaren zou Yamagata veel doen om het leger te bevrijden van burgerlijke controle.

Yamagata Aritomo
Yamagata Aritomo

Yamagata Aritomo, ca. 1894.

Library of Congress, Washington, D.C. (Digital File Number: cph 3c19071)

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.