Ik heb me vaak ongemakkelijk gevoeld om een gebed te leiden met de woorden “Ik hou van u, Heer.” Wie ben ik immers om deze woorden tegen zo iemand als God te zeggen?
Denk er eens over na. God, de Volmaakte; de Almachtige; het wezen dat mij en al het andere in dit universum heeft geschapen; de God van barmhartigheid die mij van de ondergang heeft gered en mij al mijn zonden heeft vergeven. Hoe zou ik waardig zijn om een liefdevolle relatie met Hem te hebben?
Als twee mensen elkaar liefhebben, zien ze elkaar immers als waardige objecten van die liefde. Het is gemakkelijk te zien hoe God waardig is om liefgehad te worden, maar als ik naar mijn zondige en zwakke ik kijk, huiver ik bij de gedachte dat zo’n wonderbaarlijk iemand van mij zou houden.
En zo heb ik me lange tijd ongemakkelijk gevoeld om te zeggen: “Ik hou van je, God”. “Ik waardeer U’, ja, ‘Ik prijs en dank U’, zeer zeker, maar om te zeggen ‘Ik hou van U’ tegen iemand die dat zo waard is van iemand die dat zo onwaardig is, leek nogal aanmatigend.
Toen las ik Psalmen 18:1 waar David schreef:
Ik heb U lief, o Jehovah, mijn kracht!
David, de moordenaar, de overspelige, de leugenaar, de man met veel bloed aan zijn handen zei de woorden die ik al zo lang verlangde uit te spreken en stond mij daarmee toe hetzelfde te doen.
Dank U Heer dat U mij toestaat de woorden te zeggen die ik niet verdien te zeggen. Ik hou van u.