Hylomorfisme

BasistheorieEdit

Zie ook: Over de ziel en de biologie van Aristoteles

Aristoteles past zijn theorie van het hylomorfisme toe op levende wezens. Hij definieert een ziel als datgene wat een levend ding levend maakt. Leven is een eigenschap van levende dingen, net zoals kennis en gezondheid dat zijn. Daarom is een ziel een vorm – dat wil zeggen, een specificerend principe of oorzaak – van een levend ding. Verder zegt Aristoteles dat een ziel met haar lichaam verwant is als vorm met materie.

Hieruit volgt, zo betoogt Aristoteles, dat er geen probleem is met het verklaren van de eenheid van lichaam en ziel, net zoals er geen probleem is met het verklaren van de eenheid van was en zijn vorm. Zoals een voorwerp van was bestaat uit was met een bepaalde vorm, zo bestaat een levend organisme uit een lichaam met de eigenschap van het leven, dat zijn ziel is. Op grond van zijn hylomorfe theorie verwerpt Aristoteles de Pythagoreïsche leer van de metempsychose, en ridiculiseert hij het idee dat zomaar elke ziel zomaar elk lichaam zou kunnen bewonen.

Volgens Timothy Robinson is het onduidelijk of Aristoteles de ziel identificeert met de structuur van het lichaam. Volgens de ene interpretatie van Aristoteles is een goed georganiseerd lichaam al levend op grond van zijn structuur. Maar volgens een andere interpretatie is de eigenschap van het leven – de ziel – iets extra’s naast de structuur van het lichaam. Robinson gebruikt de analogie van een auto om deze tweede interpretatie uit te leggen. Een rijdende auto rijdt niet alleen vanwege zijn structuur, maar ook vanwege de activiteit in zijn motor. Evenzo is, volgens deze tweede interpretatie, een levend lichaam niet alleen levend door zijn structuur, maar ook door een extra eigenschap: de ziel, die een goed georganiseerd lichaam nodig heeft om levend te zijn. John Vella gebruikt het monster van Frankenstein om de tweede interpretatie te illustreren: het lijk dat op de tafel van Frankenstein ligt, is al een volledig georganiseerd menselijk lichaam, maar het leeft nog niet; wanneer Frankenstein zijn machine activeert, krijgt het lijk een nieuwe eigenschap, de eigenschap van leven, die Aristoteles de ziel zou noemen.

Levende lichamenEdit

Sommige geleerden hebben gewezen op een probleem met Aristoteles’ theorie van het ziel-lichaam hylomorfisme. Volgens Aristoteles is de materie van een levend wezen zijn lichaam, dat een ziel nodig heeft om levend te zijn. Evenzo is de materie van een bronzen bol brons, dat rond moet zijn om een bol te zijn. Welnu, brons blijft hetzelfde brons nadat het niet langer een bol is. Het lijkt er dus op dat een lichaam na de dood hetzelfde lichaam moet blijven. Aristoteles impliceert echter dat een lichaam na de dood niet meer hetzelfde lichaam is. Bovendien zegt Aristoteles dat een lichaam dat zijn ziel verloren heeft, niet langer potentieel levend is. Maar als de materie van een levend wezen zijn lichaam is, dan zou dat lichaam per definitie potentieel levend moeten zijn.

Een benadering om dit probleem op te lossen berust op het feit dat een levend lichaam voortdurend oude materie door nieuwe vervangt. Een lichaam van vijf jaar oud bestaat uit andere materie dan een lichaam van zeventig jaar oud van dezelfde persoon. Als het vijf jaar oude lichaam en het zeventig jaar oude lichaam uit verschillende materie bestaan, wat maakt ze dan tot hetzelfde lichaam? Het antwoord is vermoedelijk de ziel. Omdat het vijf jaar oude lichaam en het zeventig jaar oude lichaam een ziel delen – dat wil zeggen, het leven van de persoon – kunnen we ze beide identificeren als het lichaam. Afgezien van de ziel, kunnen we niet vaststellen welke verzameling materie het lichaam is. Daarom is het lichaam van een persoon na zijn dood niet langer het lichaam van die persoon.

Een andere benadering om het probleem op te lossen berust op een onderscheid tussen “proximate” en “non-proximate” materie. Wanneer Aristoteles zegt dat het lichaam materie is voor een levend wezen, gebruikt hij wellicht het woord “lichaam” om te verwijzen naar de materie waaruit het volledig georganiseerde lichaam bestaat, in plaats van naar het volledig georganiseerde lichaam zelf. In tegenstelling tot het volledig georganiseerde lichaam, blijft dit “lichaam” hetzelfde, zelfs na de dood. Wanneer hij daarentegen zegt dat het lichaam na zijn dood niet meer hetzelfde is, gebruikt hij het woord “lichaam” om te verwijzen naar het volledig georganiseerde lichaam.

IntellectEdit

Zie ook: Nous, Actief intellect, en Passief intellect

Aristoteles zegt dat het intellect (nous), het vermogen om te denken, geen lichamelijk orgaan heeft (in tegenstelling tot andere psychologische vermogens, zoals zintuiglijke waarneming en verbeelding). Aristoteles maakt onderscheid tussen twee soorten intellect. Deze worden traditioneel het “passieve intellect” en het “actieve (of agent) intellect” genoemd. Hij zegt dat het “actieve (of agent) intellect” niet vermengd is met het lichaam en suggereert dat het los van het lichaam kan bestaan. In zijn Metafysica boek Xll, stelt hij het actieve nous gelijk met de onbewogen beweger, van het universum, het kosmische nous, een idee dat reeds aanwezig is in de teksten van Plato.

Het passieve nous is als klei; het kan alles worden en is aan verandering onderhevig. De functie van het actieve nous is vorm te geven aan het passieve nous. Aristoteles verzette zich tegen Plato’s idee dat de ziel herinneringen aan vorige levens met zich meedraagt en schreef het vermogen van het geheugen toe aan het passieve nous, dat, doordat het aan verandering onderhevig is, kan sterven.

Volgens één interpretatie behoort het denkvermogen van een mens (in tegenstelling tot zijn andere psychische vermogens) toe aan een onstoffelijk orgaan dat losstaat van zijn lichaam. Dit zou neerkomen op een vorm van dualisme. Volgens sommige geleerden zou het echter geen volwaardig cartesiaans dualisme zijn. Deze interpretatie creëert wat Robert Pasnau het “geest-ziel probleem” heeft genoemd: als het intellect behoort tot een entiteit die onderscheiden is van het lichaam, en de ziel is de vorm van het lichaam, hoe kan het intellect dan deel uitmaken van de ziel?

Een andere interpretatie berust op het onderscheid tussen het passief intellect en het agent intellect. Volgens deze interpretatie is het passieve intellect een eigenschap van het lichaam, terwijl het actieve intellect een substantie is die los staat van het lichaam. Sommige voorstanders van deze interpretatie denken dat ieder mens zijn eigen intelligente intelligentie heeft, die vermoedelijk bij de dood van het lichaam wordt gescheiden. Anderen interpreteren het agent intellect als een enkel goddelijk wezen, misschien de onbewogen beweger, Aristoteles’ God.

Een derde interpretatie berust op de theorie dat een individuele vorm in staat is om eigen eigenschappen te hebben. Volgens deze interpretatie is de ziel een eigenschap van het lichaam, maar is het vermogen om te denken een eigenschap van de ziel zelf, niet van het lichaam. Als dat het geval is, dan is de ziel de vorm van het lichaam en toch hoeft bij het denken geen lichamelijk orgaan betrokken te zijn.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.