Hongaarse dans verwijst naar de volksdansen die door de Hongaren worden beoefend en uitgevoerd, zowel onder de inheemse bevolking van Hongarije en zijn buurlanden, als onder de Hongaarse diaspora.
Volgens György Martin, een vooraanstaand folklore-expert, kunnen Hongaarse dansen in twee categorieën worden verdeeld. De eerste verwijst naar dansen die in de middeleeuwen werden uitgevoerd, terwijl de tweede betrekking heeft op de 18e en 19e eeuw.
Improvisatie wordt vaak genoemd als kenmerkend voor de Hongaarse dans. “De boerendans is er niet een die absoluut volgens de regels is ingesteld; de danser construeert zijn passen volgens zijn stemming en vindingrijkheid.”
Het belangrijkste stilistische kenmerk van de dans in de Karpaten is de ongewoon grote mate van persoonlijke improvisatie. Waarnemers hebben nooit nagelaten het individuele karakter van de Hongaarse dans gedurende de vorige twee eeuwen op te merken. Deze dans is zo individueel dat het voor geleerden vaak moeilijk is om de gemeenschappelijke wetten vast te stellen die de individuele creativiteit en improvisatie regelen. Volksdansonderzoek heeft aangetoond dat deze individualiteit niet louter poëtische vrijbrief is, maar echte kenmerken. Daniel Berzsenyi schreef: “De geheime wetten ervan worden niet door het ambacht geordend. De wetten zijn haar eigen en enthousiasme bepaalt de grens.”
“Honderd paren bewegen zich,
alle samen,
Er zal een oneindig labyrint zijn,
Een verweven overvloed
Onzichtbare medley
Waarin – zoveel paren als er zijn – zoveel
vormen en stemmingen van de dans,
En toch is het dezelfde beat
Die ieders passen bepaalt.”
“…Stappen, draaien, bewegingen, houdingen, alles is willekeurig, overgelaten aan de smaak en de genialiteit van de danser. De dans bestaat niet uit regelmatige, welomschreven passen… maar uit een individuele dans, geïnspireerd door een idee.”
“de mannen bevrijden hun partners wanneer, en zolang als, zij daartoe geneigd zijn. Zo zijn hun handen vrij en kunnen zij hun partner weer vastpakken wanneer zij dat willen…”
“De levendigere bewegingen van de dans behielden die eigenaardigheid die het kenmerk is van alle Hongaarse dansen: het recht van de danser om te improviseren naar gelang zijn talent en stemming.” Collecties van de Folk Music Research Group van de Hongaarse Academie van Wetenschappen, en het nationaal Etnografisch Museum van het Staats Volksensemble omvatten bijna 10.000 dansvariaties uit 700 Hongaarse dorpen.
Hongaren staan bekend om hun “uitzonderlijk goed ontwikkelde gevoel voor ritme”. Billroth voerde tests uit met troepen die in Wenen gelegerd waren en stelde vast dat de Hongaarse troepen beter presteerden dan de anderen in het bijhouden van de maat op de muziek.
In een gedicht dat omstreeks 1670 werd gepubliceerd en dat waarschijnlijk door een calvinistische predikant werd geschreven, werd opgetekend dat de Hongaarse danser zijn romp buigt, “met zijn hoofd schudt en zijn nek schuin houdt, zijn hoed over één oor kantelt, schopt als een moe paard, zijn borst vooruit steekt, zijn ogen laat glinsteren, zijn mond nu opent om “hejje! hujja!” te roepen, rondspringt, het ritme stampt, glijdt, energiek met zijn benen zwaait, etc.” Het gedicht was getiteld “Een knoestige stok om de ruggen recht te trekken van die striplingen die qua vorm op mannen lijken maar in dansen en capriolen op geiten en geitjes lijken, en om hun aanstootgevendheid te beschrijven wanneer ze steigeren”.
De Csárdás is ongetwijfeld de populairste en belangrijkste dans in het Hongaarse repertoire. In het boek uit 1869 The Magyars: Their Country and Institutions schreef Arthur Patterson het volgende. “Ze draaien twee of drie keer snel in het rond en beginnen dan, terwijl ze zich losmaken, weer als vanouds aan de pantomime… Men ziet zelden twee paren precies dezelfde figuur op hetzelfde moment uitvoeren. Terwijl twee van elkaar gescheiden partners hun pasje doen met de rug naar elkaar gekeerd, draait een ander paar tussen hen in het rond in de extase van de hereniging”. Ook komen verschillende manieren van vasthouden van een partner, complexe veranderingen van houding, licht hurken (lippetos), en het optillen van de vrouw in een sprong en haar weggooien aan bod.”
Figuren gedanst tijdens de Swift Csárdás omvatten de lippentos-martogatos (hurken-duiken), draaien in paren, en het speels verleiden en loslaten van de partner. De half hurkende, half draaiende figuren werden in de jaren zeventig nog door de oudere generatie gedanst. In een zeldzame vorm van de Bezemdans wordt de bezem door een hurkende, trippende beweging gehaald (bij Jaszszentandras). Half hurkende, half draaiende figuren werden in de jaren 1970 nog door de oudere generatie gedanst.
Terwijl predikanten van de Hervormde Kerk zich consequent tegen dansen keerden, waren de priesters van de Katholieke Kerk niet zo streng, en in sommige gevallen waren ze zelfs voorstander van dansen. “Dansen de heiligen in de hemel?”, schreef een non in het eerste deel van de 16e eeuw, “dansen zal daar essentieel zijn voor de sterke, goed gebouwde lichamen van de heiligen”. “Er zou gedanst moeten worden (in de hemel) voor de jeukende voetzolen van de Hongaar wiens hele leven op aarde een dansschool is”, schreef de bekende katholieke priester Zsigmond Csuzy in het eerste deel van de 18e eeuw.”