Health Science Journal

Keywords

dood, cerebrale/hersendood, decerebrate, menselijk lichaam, lichaam, persoonlijkheid,transplantatie.

Inleiding

Het einde van het menselijk leven en de wettelijke regeling ervan: acritische benadering

Het einde van het menselijk leven is in de eerste plaats een biologisch feit dat met medische middelen moet worden vastgesteld. Het is ook een belangrijk juridisch feit, aangezien de dood zeer belangrijke juridische gevolgen heeft op het gebied van het erfrecht en het persoonlijkheidsrecht. Deze laatste zullen in de volgende paragrafen worden geanalyseerd.

Inleidende opmerkingen (Prolegomena): De menselijke persoonlijkheid. Het begrip persoonlijkheid.

Wanneer wij in de rechtswetenschap de term “persoonlijkheid” gebruiken, bedoelen wij twee verschillende dingen. Primo, de rechtscapaciteit, dat wil zeggen het vermogen van een persoon om onderworpen te zijn aan rechten en verplichtingen. Secundo betekent de term “persoonlijkheid” de waarde, de verdienste die elke persoon heeft: deze verdienste is de resultante van fysieke, morele en spirituele componenten waaruit de mens is samengesteld. In de Griekse wetgeving wordt de nadruk gelegd op het beginsel van de absolute bescherming van de verdiensten van de mens als de primaire verplichting van de staat” (artikel 2, lid 1). Zoals wordt verklaard: “Een ieder heeft het recht zijn persoonlijkheid vrijelijk te ontplooien en aan het maatschappelijke, economische en politieke leven van het land deel te nemen…” (artikel 5, lid 1). Anderzijds verwijst het Burgerlijk Wetboek naar de globale bescherming van de persoonlijkheid: volgens artikel 57 “heeft ieder die onrechtmatig in zijn persoonlijkheid is aangetast, recht op de intrekking van het strafbare feit alsook op het niet recidiveren ervan”.

Eigenlijk bestaat er geen definitie van het “recht op de persoonlijkheid” die algemeen wordt aanvaard door de rechtswetenschap. Het zou worden gedefinieerd als het gezag van een persoon betreffende de vrije ontplooiing van zijn lichamelijke, zedelijke en geestelijke bestanddelen die zijn uniciteit vormen, alsmede het gezag om activiteiten van andere personen uit te sluiten die (:activiteiten) deze uniciteit schenden. Voorts moet worden verduidelijkt dat “persoonlijkheid” in de wet niet betekent dat een persoon over bijzondere kwalificaties of talenten beschikt. Volgens de wet heeft ieder mens recht op zijn persoonlijkheid: begaafd of niet, opgeleid of niet, ziek of gezond, werkend of werkloos, trouw of vogelvrij, levend of dood.

Uitingen van de persoonlijkheid die door de wet worden beschermd.

Er zijn vijf uitingen van de menselijke persoonlijkheid die door de griekse wet worden beschermd: a) leven, lichamelijke integriteit en gezondheid, b) vrije ontplooiing van de persoonlijkheid, c) mentale en emotionele wereld van de mens, d) eer en vrije wil en d) privacy . De hierboven genoemde bescherming betreft levende personen. Sommige van deze uitingen zijn echter ook na het einde van het menselijk leven wettelijk beschermd.

1. De dood van de mens.

a. “Klassieke” en “cerebrale” dood: een vals onderscheid.

In de rechtswetenschap bedoelen we, wanneer we over de dood spreken, dat het leven van een mens voorbij is: dat wil zeggen dat, volgens specifieke klinische tests, de basisfuncties van de hersenen en andere belangrijke organen (b.v. hart,lever, nieren) niet meer bestaan.

Het is duidelijk dat de dood met medische middelen wordt bewezen. Volgens de klassieke definitie van Bleck’s Law Dictionary treedt de dood in met de niet omkeerbare en katholieke pauze van beide vitale functies, bloedsomloop en ademhaling, waarna binnen enkele minuten hersennecrose optreedt. De evolutie van de medische technologie maakt het tegenwoordig echter mogelijk de bovengenoemde functies in stand te houden in gevallen waarin de hersenen definitief hebben opgehouden te functioneren. Daarom wordt de term “hersendood” gebruikt om deze nieuwe situatie te omschrijven. Dat is het geval wanneer de basisfuncties van de hersenen – en meer bepaald die van de hersenstam – en de herstart ervan, met gebruikmaking van de hedendaagse medische middelen, niet meer kunnen worden verkregen. Deze hersenstamnecrose sluit echter niet uit, zoals reeds is gezegd, dat sommige organen nog gedurende korte tijd kunnen functioneren.

Het hart kan blijven werken, de nieren produceren urine en de lever verteert normaal. Wanneer echter de mechanische ondersteuning van deze organen ophoudt, ook al gaat deze ondersteuning door, is het zeker dat deze organen zeer spoedig ophouden te functioneren en dan zal de “klassieke” dood intreden. Dat betekent dat het mogelijk is om een korte periode tussen de cerebrale en de “klassieke” dood te hebben, waarin er helemaal geen hersenfunctie meer is, maar sommige organen nog een beetje werken -altijd door middel van mechanische ondersteuning.

Dus heeft het gebruik van de term “cerebrale dood” tot verwarring geleid bij de publieke opinie, volgens welke er twee soorten dood zijn : dit gebeurt omdat, in geval van een niet omkeerbare beschadiging van de hersenstam, de fysieke aanwezigheid van het menselijk lichaam en de technisch ondersteunde hart- en ademhalingsfuncties de verkeerde indruk geven dat de mens nog bestaat. Intellectuele mogelijkheden zoals intelligentie en waarneming, alsmede het vermogen tot autonome ademhaling bestaan echter niet meer. De diagnose van de totale en onomkeerbare vernietiging van de hersenstam betekent daarom een doodsdiagnose.

Op dit punt is het noodzakelijk te verduidelijken dat het geval van mensen die “planten” worden genoemd totaal verschillend is: deze individuen zijn niet dood: hun hersenstam werkt nog steeds – om deze reden zijn hun ademhaling en bloedsomloop op zichzelf staand, dat wil zeggen zonder enige mechanische ondersteuning .

Het verkeerde onderscheid tussen dood en hersendood is van groot belang, voor zover het transplantaties betreft, omdat de organen alleen door een gedecerebreerde donor kunnen worden genomen.

Daarmee is een verkeerde indruk gewekt: De “klassieke” dood heeft andere gevolgen dan de cerebrale dood: de decerebrate donor is niet geheel dood, daar hij de enige is die donor kan zijn. Een briljant jurist was van mening dat “de kwestie die zich voordoet bij transplantaties zeer ernstig is: in dit geval is een arts die een patiënt verzorgt van mening dat deze in leven is als zijn hart blijft werken. Aan de andere kant is een arts die geïnteresseerd is in zijn organen voor transplantatiedoeleinden van mening dat dezelfde patiënt dood is” . Een ander meende dat “…bij harttransplantaties de regel geldt dat degene bij wie het hart wordt weggenomen zo dood moet zijn als nodig is – maar dat zijn hart zo levend en sterk mogelijk moet zijn…” .

Helaas is het publiek er zelfs vandaag de dag nog niet van overtuigd dat de dood één en uniek is zonder verder onderscheid. De medische wetenschap is het erover eens dat de dood “het onherstelbare verlies is van het vermogen om het bewustzijn te gebruiken, alsmede het onherstelbare verlies van het vermogen tot automatische ademhaling”.

Op dit punt is het interessant om te onderstrepen dat één definitie van de dood die afkomstig is van de rechtswetenschap het onderscheid tussen dood en hersendood schrapt en verduidelijkt dat “een persoon dood is wanneer de niet omkeerbare pauze van zowel de bloedsomloop als de ademhalingsfuncties medisch is vastgesteld. In het geval van hun mechanische ondersteuning sinds de niet omkeerbare pauze van alle hersenfuncties, met inbegrip van die van de hersenstam, is vastgesteld”.

b. Overlijdensverklaring volgens de Griekse wetgeving

Wet 344/1976 betreffende registraties bepaalt dat voor de afgifte van een overlijdensakte een gerechtvaardigde verklaring van overlijden nodig is. Deze verklaring moet worden opgesteld door een arts, hetzij door deze die de patiënt heeft verzorgd, hetzij door een andere arts die door de politieautoriteiten is aangewezen. Indien de bovenbedoelde personen afwezig zijn, kan de verklaring van overlijden enkel door de politie worden opgesteld. Hij moet zowel de oorspronkelijke ziekte als het laatste symptoom dat de dood veroorzaakte, vermelden. Indien een arts deze wettelijke verplichting overtreedt, wordt hij gestraft met zes maanden gevangenisstraf of met een boete of met beide.

Het doel van deze strenge regeling is duidelijk, dat de stipte vaststelling van het tijdstip van overlijden zeer belangrijk is voor de rechtszekerheid – dit, omdat uit het overlijden zeer belangrijke rechtsgevolgen voortvloeien : erfopvolging, het niet bestaan van een vordering tegen een overleden persoon, het niet bestaan van een vonnis tegen een dode enz.

Indien het overlijden wordt veroorzaakt door een hartstilstand, zijn de bovengenoemde voorschriften van toepassing. Maar als de dood wordt veroorzaakt door een niet omkeerbare vernietiging van de hersenstam, dan moet wet 2737/1999 worden toegepast. Wanneer de arts die de patiënt heeft verzorgd dus de diagnose hersenstamnecrose stelt, heeft hij, indien sommige orgaanfuncties met technische middelen behouden zijn gebleven, niet het recht om alleen de doodsverklaring op te stellen. In plaats daarvan moet hij voor deze verklaring samenwerken met een anesthesioloog en een neuroloog of neurochirurg. De artsen die lid zijn van het transplantatieteam mogen absoluut niet deelnemen aan de certificatieprocedure.

Deze regeling werd niet alleen door vooraanstaande juristen bekritiseerd. In de eerste plaats omdat de term “hersenstamnecrose” onjuist is: de arts is niet in staat de diagnose hersenstamnecrose te stellen: voor zo’n diagnose is een concreet microscopisch beeld van histologische en pathologisch-anatomische preparaten nodig. Daarom lijkt de term “niet omkeerbare vernietiging van de hersenstam” meer op zijn plaats.

Ten tweede moet volgens de wettelijke bepalingen de hierboven vermelde diagnose slechts door één arts worden gesteld, namelijk deze die de patiënt heeft verzorgd. Volgens een vaste wetgevende praktijk in de landen van de Europese Unie echter, worden de klinische en laboratoriumonderzoeken voor de vaststelling van de niet-omkeerbare vernietiging van de hersenstam door twee onafhankelijk van elkaar werkende artsen verricht. In andere landen is een unanieme diagnose vereist voor de afgifte van de doodsverklaring.

Ook moet worden opgemerkt dat de zinsnede “aangezien de functies van sommige organen met medische middelen worden ondersteund” onjuist is. In feite bestaat er geen enkel geval van een cerebrale doodsdiagnose zonder technische ondersteuning. Als deze laatste er niet is, wordt de dood vastgesteld door de ademhaling en de bloedcirculatie te pauzeren. Deze specificatie moet dus volledig worden uitgewist: het woord “sinds” moet worden vervangen door het woord “ondanks”.

2. Het menselijk lichaam na het levenseinde: juridische kwalificatie

De juridische kwalificatie van het menselijk lichaam na het levenseinde was een vraag die in het verleden door vele theorieën is geprobeerd te affirmeren. Is het een element van de menselijke persoonlijkheid of is het een eenvoudig “ding” volgens het eigendomsrecht, slechts een voorwerp met materiële substantie, dat aan andere mensen kan worden overgedragen?

Volgens een theorie is het dode menselijk lichaam een “ding”, maar de mogelijkheid om het aan andere mensen over te dragen is zeer beperkt, omdat de begrafenis de exclusieve bestemming ervan is.

Een andere mening is dat het dode lichaam een “res” (:ding) buiten transactie is: dat betekent dat het niet aan iemand kan worden overgedragen als een erfenis of legaat.

Een derde opvatting stelt dat het dode lichaam een “res out of transaction” is: soms kan er echter een soort recht op gebruik, incisie of amputatie voor wetenschappelijke doeleinden op worden gevestigd.

Ten slotte, volgens een andere opvatting maakt de dood het menselijk lichaam tot een “res nullius” dat is iets dat aan niemand toebehoort.

De opvatting die meer verenigbaar lijkt met het persoonlijkheidsrecht is echter die volgens welke het dode lichaam “een overblijfsel van de menselijke persoonlijkheid” is. In feite is er geen bepaling in de Griekse wet die het dode lichaam als een “ding” of zelfs als een “res nullius” lijkt te beschouwen. Integendeel, zowel de formulering als de teleologie van alle wettelijke bepalingen die naar het menselijk lichaam verwijzen, wijzen erop dat de Griekse wetgever het lichaam beschouwt als een “overblijfsel van de persoonlijkheid” van het individu dat er voor zijn dood in leefde.

3. Wettelijke bescherming van een persoon na het einde van zijn leven.

a. Bescherming van het dode lichaam als “overblijfsel van de persoonlijkheid” : strafbepalingen.

Het Griekse Wetboek van Strafrecht bevat een aantal bepalingen met betrekking tot het dode menselijke lichaam, waaruit blijkt dat de strafwetgever de bovengenoemde theorie, volgens welke het lichaam een overblijfsel van de menselijke persoonlijkheid is, heeft overgenomen.

Zo bepaalt artikel 201 dat wie willekeurig een lijk of delen daarvan of de as daarvan wegneemt van hen die in betrekking staan met voornoemd lijk of delen daarvan of as of een graf, wordt gestraft met een gevangenisstraf van tien dagen tot twee jaar.

Op dit punt moet worden verduidelijkt dat wanneer de onderzoeksautoriteiten een lichaam meenemen voor autopsie na de dood, zelfs als de verwanten deze autopsie niet wensen, dit geen strafbaar feit is.

Een beledigende of kwetsende handeling is een handeling die blijk geeft van een grove minachting voor de dode of zijn graf – in het algemeen elke handeling die het publieke gevoel van eerbied en vroomheid voor de dode beledigt.

Griekse rechtbanken hebben geoordeeld dat een onfatsoenlijke aanval op het dode lichaam van een vrouw dat in het mortuarium werd bewaakt, een beledigende handeling op het dode lichaam vormt. Het opnemen op video van de laatste momenten van een persoon en de publicatie daarvan na zijn dood vormt echter geen belediging van hem.

Volgens artikel 373 van het Wetboek van Strafrecht wordt een ieder die een grafschennis pleegt met het oogmerk wederrechtelijk goederen te verkrijgen, geacht een diefstal te plegen.

De weggenomen voorwerpen kunnen die zijn welke zijn gebruikt voor het aankleden van de dode of zelfs kunstmatige delen van het dode lichaam zoals gouden tanden. Deze daad wordt bestraft met een gevangenisstraf van drie maanden tot vijf jaar – indien de gestolen voorwerpen bijzonder kostbaar zijn, kan de gevangenisstraf variëren van twee jaar tot vijf jaar.

Artikel 443 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat:

a) een ieder die een lijk begraaft of ontleedt zonder de vereiste toestemming van de politie-autoriteiten,

b) een ieder die in strijd handelt met de bepalingen betreffende het verbod van voortijdige begraving of een lijk verwijdert of ontleedt, wordt gestraft met een geldboete of een gevangenisstraf van drie maanden.

Eliminatie is de handeling waardoor de autoriteiten niet in staat zijn lijkschouwing te verrichten op het dode lichaam en kan geschieden door verbranding van het laatste.

Deze bepalingen zijn vastgesteld ten einde het verbergen van strafbare feiten alsmede ongevallen ten gevolge van voortijdige begravingen te voorkomen.

b. Het dode lichaam als een voorwerp van donatie door de persoon die erin leefde.

Iedereen, terwijl hij nog leeft, kan zijn wil te kennen geven om zijn lichaam of zijn organen na zijn dood te doneren voor experimenten of transplantatiedoeleinden. Dit is het zogenaamde postume recht op zelfbeschikking, dat wordt beschouwd als een specifieke post-mortem uitdrukking van het recht op vrije ontwikkeling van de persoonlijkheid.

De toestemming van de echtgenoot of de levensgezel voor de kunstmatige inseminatie van hun echtgenote of levensgezel vormt eveneens een dergelijke uitdrukking, wanneer deze procedure een postmortale inseminatie betreft, dat wil zeggen na hun dood door middel van hun sperma dat speciaal voor dit doel bewaard is gebleven. Om er zeker van te zijn dat deze toestemming absoluut geldig is, bepaalt de wet dat de toestemming alleen bij notariële akte mag worden gegeven.

c. Bescherming van de dode als orgaan- en weefseldonor.

Het is gemakkelijk te begrijpen dat het niet mogelijk is weefsels of organen uit een dood lichaam te verwijderen zonder de toestemming van de persoon die (: toestemming) moest worden gegeven toen deze nog in leven was. Bovendien moet deze toestemming vrij en bewust zijn gegeven tijdens zijn leven, hetzij expressis verbis (:uitdrukkelijk) hetzij door niet-weigering volgens het systeem dat van kracht is in elk land dat betrekking heeft op post mortem organdonatie.

Volgens artikel 12, leden 2,3,4 en 5 van wet 2737/1999 met betrekking tot “menselijke organen en weefseltransplantatie” zijn de voorwaarden voor een orgaanverwijdering de volgende: “…orgaanverwijdering kan alleen plaatsvinden indien de potentiële donor reeds met deze procedure heeft ingestemd toen hij nog leefde; deze instemming moet schriftelijk zijn. Verwijdering is absoluut verboden indien deze persoon zijn weigering om zijn organen af te staan bij leven schriftelijk heeft meegedeeld; bij elke volkstelling kunnen volwassenen in een specifiek document dat aan de Nationale Organisatie voor Transplantatie wordt toegezonden, vermelden of zij al dan niet instemmen met de verwijdering van hun organen voor transplantatiedoeleinden na hun dood (…) indien de potentiële donor zijn instemming of weigering niet heeft meegedeeld, kan verwijdering alleen plaatsvinden indien zijn echtgenoot/echtgenote, zijn/haar meerderjarige kinderen, ouders of broers en zusters met deze procedure instemmen. Toestemming of weigering zijn altijd vrij herroepbaar. Toestemming of weigering worden altijd gegeven door meerderjarigen die handelingsbekwaam zijn en hun wil vrij kunnen uiten”. Dat wil zeggen dat de Griekse wetgever het systeem van toestemming van de verwanten goedkeurt voor de verwijdering van organen voor transplantatiedoeleinden.

Naar onze mening is de kritiek op deze bepalingen niet terecht. Volgens één opvatting verduidelijkt de Griekse wet namelijk niet of de verwanten die bezwaar kunnen maken tegen orgaanuitname, worden gedefinieerd op grond van hun min of meer nauwe verwantschap met de donor. Dezelfde opvatting is dat de bloedverwanten worden aangeduid op grond van hun meer of minder nauwe verwantschap met de donor. De volgende vraag moet dus worden beantwoord: wat gebeurt er als de echtgenoot of echtgenote toestemt, maar een zoon of zuster zijn/haar toestemming weigert?

Wet 2737/1999 Preambule bepaalt uitdrukkelijk dat er geen voorrangsorde is tussen de in deze bepaling genoemde verwanten – de gelijke bescherming van hun persoonlijkheid impliceert deze oplossing. Onze mening is dan ook, dat ongeacht de weigering, de verwijdering van organen absoluut verboden is.

Een punt dat daarentegen moet worden opgemerkt is de formulering van de Preambule volgens welke “de verplichting om de verwanten te informeren slechts gedurende een passende periode bestaat”. Deze bepaling is voor de hand liggend en redelijk omdat, zelfs indien sommige organen mechanisch worden ondersteund, zij niet lang kunnen blijven werken – en dan is er geen sprake meer van verwijdering. Een groot deel van de publieke opinie lijkt echter bezwaren te hebben tegen deze bepaling. In feite “…wordt iedere vreemdeling, immigrant, onbekende of in de steek gelaten decerebrate…die na een ongeval toevallig in een ziekenhuis ligt, zonder enige verwanten, automatisch als donor beschouwd”. Deze opvatting pretendeert dat in het geval van “niet weigeren” er sprake is van “gewetensdwang”.

Ondanks de bezwaren die tegen dit standpunt kunnen worden ingebracht, is het een feit dat het redelijk en waar lijkt.

Daarnaast verduidelijkt de wet niet wat er gebeurt als de decerebrate andere verre verwanten heeft dan die genoemd in artikel 12, lid 4: ooms, bijvoorbeeld neven of nichten. In dergelijke gevallen kunnen artsen zich afvragen wat zij moeten doen: hebben zij het recht of is het hun absoluut verboden over te gaan tot orgaanuitname, ongeacht of deze verre verwanten met deze procedure instemmen of weigeren? In feite kan deze vraag rijzen – en dan kunnen kostbare organen verloren gaan of kan een kwestie van burgerlijke en strafrechtelijke aansprakelijkheid van het medisch team dat de orgaanverwijdering uitvoert, rijzen met zeer ernstige gevolgen, niet alleen voor dit team maar ook voor het ziekenhuis waar deze operatie plaatsvindt. Er wordt gesuggereerd dat het beroep op de toestemming van de verwanten niet de beste oplossing is voor het probleem van het gebrek aan organen ten gevolge van de weigering van de verwanten. De meest geschikte oplossing voor dit probleem lijkt de invoering van een systeem dat “uitdrukkelijke weigering” wordt genoemd: iedereen wordt als potentiële donor beschouwd als hij gedurende zijn hele leven nooit bezwaar heeft gemaakt tegen orgaandonatie na zijn dood. Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat in de landen die dit systeem hebben ingevoerd slechts een minimaal percentage van de bevolking uitdrukkelijk weigert (in België bijvoorbeeld is dit percentage lager dan 1,5%). Anderzijds zijn de resultaten op het gebied van de verwijdering van organen zeer bevredigend (meer dan het dubbele percentage in vergelijking met andere landen). Postume wettelijke bescherming van andere uitingen van de menselijke persoonlijkheid.

Het Wetboek van Strafrecht en het Burgerlijk Wetboek verwijzen speciaal naar de bescherming van de persoonlijkheid van de overledene. Zo wordt volgens artikel 365 van het Wetboek van Strafrecht een ieder die de nagedachtenis van een overledene door vulgaire of kwaadwillige belediging of door lasterlijke belediging schaadt, gestraft met een straf die varieert van tien dagen tot zes maanden. In dit geval hebben de echtgenoot en de kinderen van de overledene en, bij ontstentenis, de ouders en de broers van de overledene het recht om de straf op te eisen van degene die deze overtreding heeft begaan.

Volgens artikel 57, lid 1 alinea b van het Burgerlijk Wetboek, hebben in geval van misdrijf tegen de persoonlijkheid van een overledene zijn/haar echtgenoot, nakomelingen, broers, zusters en erfgenamen het recht om de opheffing van dit misdrijf te vorderen.

Met betrekking tot de bovenstaande opsomming, moet dit worden beschouwd als indicatief . In feite lijkt het heel redelijk dat iedereen die tijdens zijn leven dicht bij de dode stond het recht moet hebben om de intrekking te eisen van elk vergrijp tegen zijn nagedachtenis. Het is echter zeer waarschijnlijk dat er personen kunnen bestaan die niet uitdrukkelijk door de wet worden genoemd, maar die toch zeer dicht bij de overledene staan. Het al dan niet bestaan van een min of meer nauwe band is een vraag die door de rechter moet worden beantwoord. In ieder geval vormt het feit dat iemand testamentair erfgenaam is, hoewel hij geen testamentaire erfgenaam is, een criterium van nauwe verbondenheid met de overledene.

Het is gemakkelijk te begrijpen dat sommige uitingen van de persoonlijkheid van de overledene niet meer behoeven te worden beschermd omdat zij niet meer bestaan. Dit geldt voor het leven, de integriteit van het lichaam, de gezondheid en de gevoelswereld. Sommige andere, zoals eer en privacy, kunnen echter ook na het einde van het menselijk leven worden geschonden. In deze gevallen kunnen personen die door de wet gemachtigd zijn om tussenbeide te komen teneinde de bescherming van de misleide te verkrijgen, handelen met gebruikmaking van middelen die de misleide zou hebben gebruikt indien hij nog in leven was. Zo moeten rechtbanken, wanneer zij zich moeten uitspreken over de nalatenschap van de openbaarmaking van een foto of van de correspondentie of het archief van een (meestal beroemde) overledene, nagaan of de overledene, toen hij nog leefde, bezwaar had gemaakt tegen een dergelijke postume openbaarmaking van zijn persoonsgegevens, dan wel of hij daarmee had ingestemd.

Conclusie

Zoals reeds is aangetoond past de griekse wetgever alle grondwettelijke verplichtingen ter bescherming van de menselijke verdienste ook na het einde van het menselijk leven toe. De tegenstelling tussen de noodzaak van bescherming na de dood en de noodzaak van bevordering van transplantatie lijkt illusoir: wanneer de publieke opinie bereid is de nieuwe bio-ethische noodzakelijkheden te aanvaarden, moet de toekomstige wetgever overgaan tot de passende veranderingen om het menselijk leven te blijven beschermen zonder het einde ervan juridisch te degraderen.

Bibliografie

  1. Voor een verdere analyse van deze uitdrukkingen van de persoonlijkheid en hun wettelijke bescherming, zie PAPANTONIOU N., Algemene beginselen van het burgerlijk recht, Sakkoulas ed. 1978, 1e vol. p. 95ff. (in het Grieks), FILIOS P., General Principles of Civil Law, Sakkoulas, ed. 2001, 1st vol. p. 83 e.v. (in het Grieks), PLAGIANNAKOS G., Het recht op de persoonlijkheid, Helliniki Dikeossini (:Helleens Recht) 1966, blz. 101 e.v. (in het Grieks), DELIGIANNIS I., Bescherming van de persoonlijkheid volgens het Burgerlijk Wetboek en de grondwettelijke bepalingen, Helliniki Dikeossini (:Helleense Justitie) 1997, blz. 489 e.v.
  2. PAPANTONIOU, op. cit. blz. 99-100, PAPASTERIOU D., General Principles of Civil Law, I/b, Sakkoulas 1998 blz. 31 (in het Grieks).
  3. 1993 en 1950â⒬â “¢s edities.
  4. PAPASTERIOU, op. cit.. blz.31 neemt de term â⒬Ҝbiologische doodâ⒬Ҝ aan.
  5. VARKA-ADAMI A., Death definition in Greek legislation and the obligation of its certification, Helliniki Dikeossini (:Helleense justitie) 1996 p. 535 e.v. (in het Grieks)
  6. VARKA-ADAMI, op.cit, GIANNAKOU- PEFTOKLIDOU M., SMAROPOULOU E., STOUPA F., CHRISTODOULIDI P., De cerebrale dood, Metamoshefsi (:Transplantatie) 1990 pp. 122-123 (in het Grieks)
  7. PAPANTONIOU, op.cit, blz. 99.
  8. FILIPIDIS T., Cursussen Strafrecht, Speciaal Deel, 1979, blz.23 (in het Grieks).
  9. VARKA-ADAMI,op.cit. noot 5, volgens wie de term ââҬҜautonomeâҬҜ beter is dan de term âҬÒÂautomatische beademingâҬҜ. Voor de medische definitie zie Besluit 9/16.7.1985, 21ste Plenaire Zitting van de Algemene Raad van Volksgezondheid (KESY) âìҜbetreffende de diagnose van hersendoodâҬҜMetamoshefsi (:Transplantatie) 1991 pp. 77 (in het Grieks).
  10. VARKA-ADAMI A., Een kritische beschouwing van Wet 2737/1999, Kritiki Epitheorisi Nomikis Theorias ke Praxis (: Kritische beschouwing van rechtstheorie en rechtspraktijk) 2000, blz. 135 (in het Grieks).
  11. Artikel 32, leden 1 en 2, van Wet 344/1976, artikel 48 van Wet 344/1976, artikel 458 van het Wetboek van Strafrecht.
  12. Vgl. bijvoorbeeld besluit 284/1976 van het Hooggerechtshof, Nomiko Vima (:Legal Tribune) 24 blz. 796, besluit 4889/1981 van het Gerecht van eerste aanleg van Athene, Nomiko Vima 30 blz. 851, besluit van het Hooggerechtshof 89/1973, Nomiko Vima 21 blz. 769, besluit van het Hooggerechtshof 404/1986, Helliniki Dikeossini (“Helleens Gerechtshof”) 28 blz. 988, besluit van het Hooggerechtshof 465/1982, Nomiko Vima 31 blz. 53 (in het Grieks).
  13. VARKA-ADAMI, op. cit noot 10.
  14. IGNATIOS, Metropoliet van Dimitriada, Basic Statements concerning Transplantation Ethics, To Vima tou Asklipiou (:Asclepious Tribune) 2003, fas. 1. p. 8 e.v. (in het Grieks).
  15. VARKA-ADAMI, op. cit. noot 10, cf. IGNATIOS objections, op. cit. p. 10.
  16. ADAMIS St., Cerebrale dood in Griekenland en Duitsland, Iatriko Vima (: Medical Tribune) 1998 fas. 59 p. 48 e.v. (in het Grieks).
  17. Varka- Adami, op. cit noot 10 pp.133-134.
  18. BALIS G., Algemene beginselen van het burgerlijk recht, 7e druk, 195, paragraaf 180, SIMANTIRAS K., Algemene beginselen van het burgerlijk recht, 1976, paragraaf 23 nr. 536 (in het Grieks).
  19. VAVOUSKOS K., Recht van eigendom 1979 blz. 19, GEORGIADIS A., Handboek van het Eigendomsrecht, paragraaf 7 II 2 C. (in het Grieks).
  20. DIMITRAKOPOULOS N., Wettelijke Beroepen, 1912 vol. 2 blz. 331 (in het Grieks).
  21. KATSAOUNIS Ar., Parlementaire procedure, zitting van 15.09.1978 (in het grieks).
  22. LITZEROPOULOS A., Successiewet 1957, paragraaf 68B, VOUZIKAS E., Successiewet 1976, paragraaf 11 (in het grieks).
  23. GAFOS I., Poging tot godsdienstvrede in ons wetboek, Pinika Chronika (:Strafkronieken) 1958 blz. 568, KARANIKAS D., Handboek van het Strafrecht, Bijzonder Deel, deel 2, 1954 blz. 241, TOUSSIS-GEORGIOU, Wetboek van Strafrecht, 3e druk 1967 blz. 531, KONTAXIS A., Wetboek van Strafrecht 2000 blz. 1702 (in het Grieks).
  24. GAFOS, op. cit. blz.571
  25. Beschikking 1179/1988 van het Hooggerechtshof, Pinika Chronika 1989 blz. 108 (in het Grieks).
  26. ANDREOU F., Penal Code, 4th edition 2005 p. 773 (in het Grieks).
  27. Ordinance 491/2003 van de Raad van Cassatie, Pinikos Logos (:Penal Oration) 2003 p. 527 (in het Grieks)
  28. BOUROPOULOS A., Penal Code Interpretation, vol. 2, fas. 3, 1963 p. 17 (in het grieks).
  29. KONTAXIS op. cit. p. 3753.
  30. BOUROPOULOS, op.cit. p. 197, TOUSSIS-GEORGIOU, op. cit. p. 1162.
  31. VARKA-ADAMI, op. cit. noot 10.
  32. OBESSI Ph., The new greek law (3089/23.12.2002) relating to medically assisted human reproduction, To Vima tou Asklipiou (: Asclepius Tribune) 2003 pp.123-127 where are many references to relating bibliography (in greek).
  33. VARKA-ADAMI A., Transplantation Law, Sakkoulas 1993 pp. 66-67 (in het Grieks).
  34. Voor de Nationale Organisatie voor Transplantatie, zie de artikelen 15-19 van wet 2737/1999.
  35. VARKA-ADAMI, op. cit., noot 10 pp. 137-38
  36. Wetboek van stamrecht 1999 blz. 1908 e.v. (in het grieks).
  37. VARKA-ADAMI, op. cit. blz. 138.
  38. Vgl. OBESSI Ph., Wet op de aansprakelijkheid van verplegend personeel, VITA uitgaven 2005 blz. 33 noot 32, blz. 60-63, blz. 100 e.v. (in het Grieks).
  39. PAPADIMITRIOU I., Medical deontology and social ethics in Transplantations, Tissues and Organs Transplantation, Parisianou ed. P. 15 (in het Grieks).
  40. PAPADIMITRIOU I., PRAHALIA A., op. cit., p. 27, DURY C., Apprentissage par problÃÆèmes ÃÆàdistance. PrÃÆésentation et analyse dâÃâ’¬Ã┢ un dispositif de formation, Recherche en soins infirmiers (:Onderzoek van de Verpleging), fas. 9, dec 2004 pp.68-82 (in het Frans). In dit artikel wordt verwezen naar het programma âìÃÅForum Europeen Pluridisciplinaire 28114-1 C-1-2003-1-BEERASMUS-IPUC-1âìÅ BelgiÔ, Portugal, Finland, Frankrijk, RoemeniÔ en Griekenland hebben deelgenomen aan het onderzoek dat in het kader van dit programma is verricht. De eerste twee landen hebben gekozen voor het â⒬Ҝexpliciete weigeringâ⒬Ҕ-systeem. In Finland, Frankrijk, RoemeniÔ en Griekenland is het systeem van toestemming van de verwanten van kracht.
  41. VALAVANI-POLATIDOU E., Post mortem protection of personality issues, Armenopoulos 1998 blz. 670 e.v. (in het Grieks), NIKOLETOPOULOU P., The persons who have the right to claim for protection of the deadâìÃ┢s memory according to article 57 paragraph 1 alinea b of Civil Code, Nomiko Vima (:Legal Tribune) 1983 p. 1529 ff (in het Grieks).
  42. VALAVANI-POLATIDOU E., op. cit p.672 especially notes 44-48, p. 673.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.