Grimm’s law, principe van relaties in Indo-Europese talen, voor het eerst geformuleerd door Jakob Grimm in 1822 en een voortdurend onderwerp van belangstelling en onderzoek voor 20e-eeuwse taalkundigen. Het toont aan dat een proces, de regelmatige verschuiving van medeklinkers in groepen, eenmaal heeft plaatsgevonden in de ontwikkeling van het Engels en de andere Nederduitse talen en tweemaal in het Duits en de andere Hoogduitse talen. De eerste klankverschuiving, die zowel het Engels als het Duits betrof, ging van de vroege fonetische posities die in de oude, of klassieke, Indo-Europese talen (Sanskriet, Grieks, Latijn) zijn gedocumenteerd, naar de posities die nog steeds duidelijk zijn in de Nederduitse talen, waaronder het Engels; de tweede verschuiving betrof alleen de Hoogduitse talen, bijvoorbeeld het Standaardduits. De wet van Grimm toont aan dat de klassieke stemloze registers (k,t,p) in het Engels stemloze aspiraten (h,th,f ) werden en in het Duits mediae (h,d,f ), bijv. de beginklanken van Latijn pater, Engels vader, Duits Vater, en in het midden van Latijn frater, Engels broeder, Duits Bruder. Het laat ook zien dat de klassieke niet-geaspireerde stemhebbende plofklanken (g,d,b) stemloze plofklanken (k,t,p) werden in het Engels en stemloze aspiraten (kh,ts,f) in het Duits, bijv, de beginklanken van het Latijnse decem, het Engelse ten, het Duitse zehn, en dat de klassieke geaspireerde stemhebbende plofklanken (gh,dh,bh) in het Engels ongeaspireerde stemhebbende plofklanken (g,d,b) werden en in het Duits stemloze plofklanken (k,t,p), b.v. de beginklanken van het Sanskriet dhar, het Engelse draw, het Duitse tragen.