Grammaticale categorie

De term “grammaticale categorie” verwijst naar specifieke eigenschappen van een woord waardoor dat woord en/of een verwant woord van vorm kan veranderen om grammaticale redenen (zorgen voor overeenstemming tussen woorden).

Bijv. het woord “jongen” is een zelfstandig naamwoord. Zelfstandige naamwoorden hebben een grammaticale categorie die “aantal” wordt genoemd. De waarden van aantal zijn enkelvoud (één) en meervoud (twee of meer).

  1. De jongen speelt.
  2. De jongens spelen.

In zin 1 is “jongen” in zijn grondvorm, waardoor zijn “aantal” de waarde enkelvoud heeft. Er is één jongen en het bijbehorende hulpwerkwoord “zijn” is in de enkelvoudsvorm (is).

In zin 2 is de vorm van “jongen” veranderd in “jongens”, waardoor het “aantal” de waarde meervoud heeft. Er is meer dan één jongen en het verwante “zijn” is in de meervoudsvorm (zijn).

In bovenstaand voorbeeld beïnvloedt het “aantal” van “jongen” de vorm van jongen, en beïnvloedt het ook de vorm van een verwant woord (zijn). “Aantal” is een “grammaticale categorie”.

Engels kent meer dan twintig grammaticale categorieën. Hieronder sommen we de meest voorkomende op voor Engelse leerders en vatten we hun belangrijkste kenmerken samen.

Number

Number is een eigenschap van zelfstandige naamwoorden en voornaamwoorden, en geeft hoeveelheid aan. Aantal heeft twee waarden:

  • enkelvoud: geeft slechts één aan
  • meervoud: duidt op twee of meer
woordsoort aantal
singulier meervoud
naamwoord jongen jongens
prononiem Ik wij

Kase

Kase is een eigenschap van voornaamwoorden en zelfstandige naamwoorden, en drukt hun relatie tot de rest van de zin uit. De naamval heeft drie waarden (waarvan er twee niet gelden voor zelfstandige naamwoorden):

  • subjectief (alleen voornaamwoorden): wanneer het woord het onderwerp is
  • objectief (alleen voornaamwoorden): wanneer het woord het lijdend voorwerp is
  • bezittelijk (voornaamwoorden en zelfstandige naamwoorden): wanneer het woord duidt op bezit (eigendom)
woordsoort kast
subjectief objectief bezittelijk
prononiem Ik me mijn
naamwoord jongens

Geslacht

Natuurlijk geslacht is een eigenschap van voornaamwoorden, en maakt onderscheid tussen de geslachten. Het natuurlijk geslacht heeft drie waarden:

  • mannelijk: duidt op mannelijk
  • vrouwelijk: duidt op vrouwelijk
  • onzijdig: duidt op al het andere
woordsoort gender
masculien feminien neuter
prononiem hij/hij/zijn zij/haar het/het

Merk op dat het Oudengels “grammaticaal geslacht” had waar woorden zelf geslacht hadden. Overblijfselen hiervan zijn terug te vinden in het “natuurlijke geslacht”, dat gebaseerd is op het geslacht van mensen in plaats van het geslacht van woorden.

Persoon

Persoon is een eigenschap van voornaamwoorden, en maakt onderscheid tussen deelnemers aan een gesprek. Persoon heeft drie waarden:

  • eerste persoon: verwijst naar de spreker
  • tweede persoon: verwijst naar de hoorder
  • derde persoon: verwijst naar alle andere mensen of dingen
woordsoort persoon
1e 2e 3e
pronoun Ik/ik
wij/ons
jij hij/hij, zij/hij, het
zij

Tense

Tense is een eigenschap van werkwoorden, en komt het meest overeen met plaats in de tijd. Tense heeft twee waarden:

  • verleden: geeft aan vóór nu
  • heden: geeft nu aan (en soms voor en na nu)
woordsoort spreuk
verleden present
werkwoord was
did
had
gewerkt
gerend
ben
do
heb
gewerkt
gerend

Merk op dat de “toekomstige tijd” hier niet wordt getoond omdat het strikt genomen geen tijd is maar een tijd.het geen tijd is maar een structuur om over de toekomst (na nu) te spreken.

Aspect

Aspect is een eigenschap van werkwoorden, en drukt onze kijk uit op de tijdsstructuur van een activiteit of toestand. Aspect heeft drie waarden:

  • eenvoudig: de tijd heeft geen structuur
  • continu: drukt lopende actie uit
  • perfect: drukt voltooide actie uit
woordsoort aspect
simpel continu perfect
werkwoord ze werken ze zijn aan het werk ze hebben gewerkt

Stemming

Stemming is een eigenschap van werkwoorden, en heeft betrekking op de gevoelens van de spreker over de realiteit van wat hij zegt. Stemming heeft drie waarden:

  • indicatief: drukt een eenvoudige feitelijke constatering uit
  • imperatief: drukt een bevel uit
  • subjunctief: drukt iets uit dat gewenst of ingebeeld is
woordsoort stemming
indicatief imperatief subjunctief
werkwoord James stond op. Sta op! We staan erop dat hij opstaat.
Is het stil genoeg? Zijn stil! Het is essentieel dat u stil bent.

Stem

Stem is een eigenschap van overgankelijke werkwoorden*, en drukt de relatie uit van het onderwerp tot de handeling. Stem heeft twee waarden:

  • actief: het onderwerp voert de handeling uit
  • passief: het onderwerp ontvangt de actie
woordsoort stem
actief passief
overgankelijk werkwoord De kat at de muis op. De muis werd opgegeten door de kat.

*Een overgankelijk werkwoord kan een lijdend voorwerp aannemen. (Een intransitief werkwoord heeft geen lijdend voorwerp.)

Graad

Graad is een eigenschap van bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden met een gradatie, en geeft de hoeveelheid aan. Graad heeft drie waarden:

  • positief: geeft een basiskwaliteit aan
  • vergelijkend: geeft een grotere kwaliteit aan
  • superlatief: geeft de maximale kwaliteit aan
woordsoort graad
positief vergelijkend superlatief
gradeerbaar bijvoeglijk naamwoord gelukkig gelukkiger het gelukkigst
graderend bijwoord zorgvuldig zorgvuldiger het zorgvuldigst

Bijdrager: Josef Essberger

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.