In 1891 huurde Daniel Sharp Ford, eigenaar van de Youth’s Companion, Bellamy in om samen te werken met Ford’s neef, James B. Upham, op het tijdschrift. In 1888 startte de Youth’s Companion een campagne om Amerikaanse vlaggen aan openbare scholen te verkopen en zo abonnementsaanvragen te stimuleren. Voor Upham en Bellamy was de promotie van de vlag gebaseerd op motieven die verder gingen dan het louter commerciële; onder hun invloed werd de Youth’s Companion een fervent voorstander van de schoolvlaggenbeweging, die als doel had op elke school in het land een vlag te hebben. Tegen 1892 had het tijdschrift vlaggen verkocht aan ongeveer 26.000 scholen. In die tijd was de vlaggenmarkt nog niet verzadigd, hoewel hij tekenen van uitputting vertoonde.
In 1892 had Upham het idee om de 400e verjaardag van de ontdekking van Amerika door Christoffel Columbus aan te grijpen om de vlaggenbeweging op scholen een impuls te geven. Het tijdschrift riep op tot een evenement dat zou samenvallen met de Wereldtentoonstelling van Columbia in Chicago in 1893. Onderdeel van het officiële programma voor 12 oktober was een saluut voor de vlag dat op elke school in de Verenigde Staten zou worden gegeven.
The Pledge werd gepubliceerd in het nummer van 8 september 1892 van het tijdschrift, en zette de campagne onmiddellijk in gang. Bellamy hield een toespraak op een nationale bijeenkomst van schoolhoofden om het evenement te promoten; het idee werd goed ontvangen en er werd een comité van schoolleiders geselecteerd om het programma uit te voeren, waarin de onmiddellijke voorganger van de voorzitter van de National Education Association zitting had. Bellamy werd tot voorzitter gekozen. Na de officiële zegen van de opvoeders te hebben gekregen, nam Bellamy’s comité de taak op zich het idee over het hele land te verspreiden en een officieel programma op te stellen dat de scholen op de afgesproken dag moesten volgen. Hij structureerde dat programma rond een ceremonie van het hijsen van de vlag en de eed.
De eed die hij oorspronkelijk opstelde luidde:
“Ik zweer trouw aan mijn vlag en * aan de Republiek waarvoor zij staat, één natie ondeelbaar met vrijheid en gerechtigheid voor allen”(* ‘a’ toegevoegd in oktober 1892).
De voordracht ging vergezeld van een groet aan de vlag, bekend als de Bellamy groet, in detail beschreven door Bellamy. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de groet vervangen door een gebaar bestaande uit het plaatsen van de hand over het hart, omdat Bellamy’s oorspronkelijke groet inhield dat de arm in de richting van de vlag werd uitgestrekt op een wijze die deed denken aan de Hitlergroet. (Voor de geschiedenis van de pledge, zie Pledge of Allegiance.)
In 1954, in antwoord op de waargenomen dreiging van het communisme, moedigde President Eisenhower het Congres aan om de woorden “onder God” toe te voegen, waardoor de 31 woorden tellende pledge ontstond die vandaag de dag wordt gereciteerd.
Bellamy vertelde hoe hij de eed creëerde, en zijn redenen om de woorden waaruit hij bestaat zorgvuldig te kiezen:
“Het begon als een intens verband met de opmerkelijke momenten van onze nationale geschiedenis, vanaf de Onafhankelijkheidsverklaring; met het schrijven van de Grondwet… met de betekenis van de Burgeroorlog; met de aspiraties van het volk…. “De echte reden voor de Belofte van Trouw aan de vlag is de ‘republiek waarvoor zij staat’…. En wat betekent dat laatste, de republiek? Het is de kernachtige politieke naam van de natie – die in de Burgeroorlog werd bevochten om te bewijzen dat zij er maar één was. Om het idee duidelijk te maken dat de natie slechts één was, moeten we specificeren dat ze ondeelbaar is, zoals Webster en Lincoln herhaalden in hun grote toespraken. En haar toekomst? “Hier rijst de verleiding van de historische leus van de Franse Revolutie die zoveel betekende voor Jefferson en zijn vrienden, ‘Vrijheid, Gelijkheid, Broederschap’. Nee, dat zou te veel fantasie zijn, het zou te veel jaren duren, duizenden jaren, om werkelijkheid te worden. Maar wij als natie blijven trouw aan de doctrine van vrijheid en gerechtigheid voor iedereen…”
Bellamy “beschouwde de eed als een ‘inenting’ die de Amerikanen, zowel immigranten als niet-immigranten, die niet patriottisch genoeg waren, zou beschermen tegen het ‘virus’ van radicalisme en subversie.”