Het is dus niet nodig om je beledigd te voelen als hipsters in Brooklyn pas “vleesbouillon” hebben ontdekt, waarbij wij zeggen: “Het is net Ba Kut Teh. Wat is het probleem?” Er is geen Ba Kut Teh franchise geweest met duizenden restaurants over de hele wereld, noch kunnen we prat gaan op meer dan een miljard geserveerde Ba Kut Tehs. Het is onwaarschijnlijk dat onze vleesbouillon bij iemand anders in de wereld bekend is. Maar ik ben blij dat onze keuken en eetgewoonten niet snel aan franchising onderhevig zijn.
Wat is het equivalent van een “Singapore” voor ons? België? En als we iemand uit België zouden ontmoeten, zouden we dan kriebelen om te vragen of ze van chocolade of wafels hielden? Zouden ze geïrriteerd zijn als we niet wisten dat er in hun land drie officiële talen worden gesproken? (Ik moest Wikipedia raadplegen om zeker te zijn.)
Ik heb wereldwijd bewuste Amerikanen ontmoet die me vragen stelden over Lee Kuan Yew en vertrouwd waren met onze cultuur, en petje af voor hen. Maar zij vormen net zo’n minderheid als de Singaporezen die bekend zijn met obscure niet-toeristische bestemmingen in Europa, of die Venezuela op de kaart kunnen aanwijzen, of dol zijn op Ethiopisch eten.
De wereld kan open en nieuwsgierig zijn en vriendelijk zijn om je meer over je land te vragen, maar we kunnen niet verwachten dat ze in het gesprek al over de kennis beschikken, noch dat ze die bevoorrechte subgroep zijn die goed gereisd is. Ook heeft niet iedereen het talent om feiten te lezen en te onthouden over landen die ze googelen, zoals taxichauffeurs die “hallo” kunnen zeggen in tien verschillende talen, wat meer overkomt als een partijtruc.
Met deze instelling ben ik blij als mensen die ik ontmoet me iets vragen over Singapore, hoe schijnbaar eenvoudig die vragen ook kunnen zijn. Ik hoop alleen dat ze me niet te veel over het leger vragen, anders zou ik mijn goed gecultiveerde maar hoogst onnauwkeurige imago van badassery niet kunnen handhaven.