Louis Fisher
Uittreksel uit de Employment Act of 1946
Het Congres verklaart hierbij dat het het voortdurende beleid en de verantwoordelijkheid van de federale regering is om alle uitvoerbare middelen te gebruiken die in overeenstemming zijn met haar behoeften en verplichtingen en andere essentiële overwegingen van nationaal beleid, met de hulp en medewerking van de industrie, de landbouw, de arbeid, en de staats- en lokale overheden, … met het doel om, op een wijze die berekend is op het bevorderen en stimuleren van vrij concurrerend ondernemerschap en het algemeen welzijn, voorwaarden te scheppen en in stand te houden waaronder aan hen die kunnen, willen en willen werken, nuttige werkgelegenheid wordt geboden, met inbegrip van zelfstandige arbeid, en om maximale werkgelegenheid, produktie en koopkracht te bevorderen.
Tijdens het laatste jaar van de Tweede Wereldoorlog (1939-1945) werkte het Congres aan wetgeving om af te wenden wat velen vreesden een naoorlogse depressie zou zijn. Algemeen werd aangenomen dat de zware militaire uitgaven de belangrijkste remedie waren geweest voor de economische ineenstorting van de jaren dertig, en dat zonder stimulans van de federale regering miljoenen Amerikaanse soldaten naar huis zouden terugkeren in een land zonder banen of kansen. De Employment Act van 1946 (P.L. 79-304) verklaarde dat het het voortdurende beleid en de verantwoordelijkheid van de federale regering was om alle haalbare middelen te gebruiken “ter bevordering van maximale werkgelegenheid, produktie en koopkracht”. De wet schreef voor dat de president jaarlijks een economisch verslag moest indienen, riep de Raad van Economische Adviseurs in het leven om de president bij die taak bij te staan, en richtte in het Congres de Gemengde Economische Commissie op om de middelen te bestuderen die nodig waren om het beleid van de wet te bevorderen.
De historici schrijven senator James E. Murray (D-Mont.) toe voor het leveren van de “vonk van de wil” die een idee in de Werkgelegenheidswet veranderde. Maar het statuut weerspiegelde leiderschap en initiatief op vele niveaus, publiek en privé. In zijn jaarlijkse boodschap aan het Congres in januari 1944 sprak president Franklin D. Roosevelt over een nieuwe Economic Bill of Rights, waaronder het “recht op een nuttige en lonende baan”. Economen als John Maynard Keynes en William H. Beveridge beïnvloedden Roosevelt. Keynes, die de traditionele veronderstelling verwierp dat het kapitalistische systeem zichzelf aanpaste, pleitte voor overheidsbemoeienis om bestaande economische vormen en individueel initiatief in stand te houden. Beveridge, in zijn boek uit 1945, Full Employment in a Free Society, beschouwde het grootste kwaad van werkloosheid als “niet fysiek maar moreel, niet het gebrek dat het kan brengen maar de haat en angst die het voortbrengt”. Hij drong erop aan de overheidsuitgaven te richten op sociale prioriteiten en de bevrediging van menselijke behoeften. Ook particuliere organisaties zoals de National Planning Association en de wetgevende staf, die samenwerkte met uitvoerende instanties, belangengroepen en individuen, speelden een sleutelrol bij de goedkeuring van de wet.
DEBATTEN VAN DE ZAAT EN DE SENAT
Zoals ingediend in de Senaat, herhaalde de Full Employment Bill van 1945 Roosevelts principe door te verklaren dat “alle Amerikanen die in staat zijn te werken en werk zoeken, het recht hebben op nuttige, lonende, regelmatige en voltijdse arbeid”. Het wetsvoorstel legde de belangrijkste bevoegdheden en verantwoordelijkheden bij het presidentschap. In gevallen waarin de particuliere sector er niet in slaagde volledige werkgelegenheid te bieden, moest de president volgens het wetsontwerp een programma van federale investeringen en uitgaven opstellen om het gat te dichten. De president zou de federale programma’s op kwartaalbasis evalueren en het tempo ervan wijzigen als hij dat nodig achtte om volledige werkgelegenheid te waarborgen. De Senaat keurde deze wet in september 1945 goed met een overweldigende meerderheid van 71 tegen 10. Critici in het Huis beweerden dat de wet de kiem bevatte van paternalisme, socialisme, en zelfs communisme. Zij beweerden dat het wetsontwerp het bestaan van het vrije ondernemerschap, het individuele initiatief en het vertrouwen van het bedrijfsleven in gevaar bracht door de federale regering en de president de macht te geven. Er werd voorspeld dat de Full Employment Act zou leiden tot buitensporige overheidsuitgaven, een gevaarlijke machtsconcentratie bij het presidentschap en een verlammende inflatie.
Deze kritiek bracht het Huis ertoe verschillende wezenlijke en krachtige passages in het wetsontwerp van de Senaat te schrappen of af te zwakken. Zo werd de basisbelofte dat werkgelegenheid een mensenrecht is, geschrapt, werden twee paragrafen over de discretionaire bevoegdheden van de president geschrapt, werd de oorspronkelijke doelstelling van volledige werkgelegenheid teruggebracht tot “maximale werkgelegenheid” en zou de federale regering, in plaats van de regering te verzekeren, deze slechts “bevorderen”. Bovendien werd het specifieke beroep op openbare werken en federale leningen als instrumenten van economisch herstel vervangen door de vrijblijvende uitdrukking “alle haalbare middelen.”
De resulterende beleidsverklaring in de Werkgelegenheidswet van 1946 stelde dat de federale regering, bijgestaan door de industrie, de arbeid en de staats- en lokale overheden, verantwoordelijk was voor het coördineren van plannen, functies en middelen met het doel omstandigheden te scheppen en te handhaven – in overeenstemming met het vrije ondernemingssysteem – die “nuttige werkgelegenheidskansen zouden bieden, met inbegrip van zelfstandige arbeid, voor degenen die in staat zijn, bereid zijn en willen werken, en om maximale werkgelegenheid, productie en koopkracht te bevorderen.”
SUBSEQUENTE WETGEVING
In de tweede helft van de jaren zeventig had de Amerikaanse economie te kampen met trage groei, hoge werkloosheid en hoge inflatie. Als reactie op deze problemen riepen Senator Hubert Humphrey en Rep. Augustus Hawkins op tot een omvangrijke federale wet voor werkgelegenheid en economische planning, waarbij de federale regering de positie van “laatste redmiddel” voor de werklozen zou krijgen. In plaats daarvan vaardigde het Congres de Full Employment and Balanced Growth Act van 1978 uit, bekend als de Humphrey-Hawkins Act, om de nationale doelstellingen en streefcijfers opnieuw vast te stellen zonder expliciete federale bijstand te verlenen. In de wet werd vastgesteld dat de natie te lijden had onder aanzienlijke werkloosheid en onvolledige werkgelegenheid, inactiviteit van produktieve hulpbronnen, hoge inflatiecijfers en onvoldoende economische groei.
Het Congres stelde als nationaal doel “de vervulling van het recht op volledige kansen op nuttige betaalde arbeid tegen een billijke beloning voor alle personen die kunnen, willen en kunnen werken”. Dat statuut verplichtte de president om vijfjaarlijkse doelstellingen voor werkgelegenheid, werkloosheid, productie, reëel inkomen, productiviteit en prijzen in elk economisch verslag vast te stellen en aan het Congres voor te leggen. De wet stelde ook als doel de werkloosheid tegen 1983 terug te brengen tot 4 % (vergeleken met 6,1 % in 1978). Het Congres bepaalde dat het inflatiepercentage tegen 1983 moest worden teruggebracht tot maximaal 3% (in tegenstelling tot het niveau van 9% in 1978). Tenslotte verplichtte de Humphrey-Hawkins Act de Federal Reserve Board om tweemaal per jaar verslag uit te brengen aan het Congres over zijn monetaire beleid en dit te relateren aan de doelstellingen van de wet. Het vaststellen van statutaire doelstellingen is natuurlijk niet hetzelfde als het bereiken ervan. De wet bevat geen straffen, sancties of rechtsmiddelen als de natie er niet in slaagt de vastgestelde doelen en streefcijfers te halen.
BIBLIOGRAPHY
Bailey, Stephen Kemp. Het Congres maakt een wet: The Story Behind the Employment Act of 1946. New York: Columbia University Press, 1950.
Beveridge, William H. Full Employment in a Free Society. New York: W.W. Norton, 1945.
Norton, Hugh S. The Employment Act and the Council of Economic Advisers, 1946-76. Columbia: University of South Carolina Press, 1977.
Stein, Herbert. The Fiscal Revolution in America. Chicago: University of Chicago Press, 1969.