Elektrische systemen in deze gebouwen beginnen bij een step-down transformator die door het nutsbedrijf wordt geleverd en zich in of zeer dicht bij het gebouw bevindt. De transformator vermindert het standaard lijnpotentiaal tot twee dubbele spanningssystemen, die dan door hoofdschakelaars en elektrische meters gaan om het verbruik van de abonnee te registreren. Elk van de geleverde spanningen dient een afzonderlijke gebruikscategorie; er zijn verschillende niveaus vereist voor gloeilampen en kleine toestellen, grote toestellen, aan het plafond bevestigde niet- gloeilampen, en zware machines. Elk spanningspaar heeft een afzonderlijk distributiesysteem van bedrading dat van de meters en hoofdschakelaars naar stroomonderbrekerpanelen leidt, waar het verder wordt onderverdeeld in circuits die vergelijkbaar zijn met huishoudelijk gebruik. Omdat hoogspanningsbedrading als gevaarlijk wordt beschouwd, worden voor de schakelaars die de bovenverlichting regelen lagere spanningen gebruikt, en heeft elke zware machine zijn eigen gezekerde schakelaar. Vanaf het schakelpaneel worden de laagspanningsleidingen en bedrading gewoonlijk verdeeld via scheidingswanden en plafond sandwichruimten, maar in grote open ruimten van commerciële gebouwen kunnen er kabelgoten zijn ingebed in de vloerplaat. Deze kabelgoten kunnen ofwel rechthoekige metalen buizen zijn die in de betonplaat worden gestoken alvorens te storten, ofwel gesloten cellen van gevormd staaldek; de kabelgoten worden afgetapt waar gewenst om stopcontacten op vloerniveau te verschaffen.
De verlichting in deze gebouwen is overwegend fluorescent. De lampen variëren in grootte en wattage, en de beschikbare kleuren kunnen van warm wit tot koel wit gaan. Gloeilampen met gloeidraad worden meestal gebruikt voor accentverlichting, omdat hun lichtrendement laag is. Kwikdamp- en metaalhalogenidedamplampen hebben hetzelfde rendement als fluorescentielampen, maar bepaalde types kunnen een langere levensduur hebben. Hogedruknatriumdamplampen hebben zelfs nog hogere rendementen en worden gebruikt in industriële toepassingen; hun uitgesproken oranje kleur en hoge intensiteit heeft hun commerciële en institutionele gebruik echter beperkt. Elk van deze soorten lampen wordt gebruikt in een verscheidenheid van armaturen om verschillende verlichtingsomstandigheden te produceren. Gloeilampen kunnen worden geplaatst in doorschijnende glazen bollen voor diffuse effecten, of in plafondinbouwarmaturen met verschillende soorten reflectoren om wanden of vloeren gelijkmatig te verlichten. Fluorescentielampen worden meestal geïnstalleerd in ingebouwde rechthoekige armaturen met heldere prismatische lenzen, maar er zijn vele andere armatuurtypes, met inbegrip van indirecte kooflampen en lichtgevende plafonds met lampen die boven hangende plastic of metalen eierkratdiffusoroosters worden geplaatst. Kwikdamp- en hogedruknatriumdamplampen worden geplaatst in eenvoudige reflectoren in industriële ruimten met hoge plafonds, in op palen gemonteerde verlichtingsarmaturen voor buitentoepassingen op parkeerplaatsen en wegen, en in indirecte up-lightingarmaturen voor commerciële toepassingen.
Mathematische modellen kunnen de prestaties van verlichting in de meeste toepassingen nauwkeurig voorspellen. De zonale holte methode, die rekening houdt met de lampen, armaturen, vorm van de ruimte, en kleuren van de ruimte oppervlakken, is een voorbeeld. De gebruikelijke maatstaf voor de lichtintensiteit is die in voetcandels op een horizontaal oppervlak, zoals de vloer van een kamer of een bureau. De intensiteit varieert van 15 voetcandles voor een minimaal omgevingslichtniveau tot 70 voetcandles voor een kantoor of klaslokaal en 100-200 voetcandles voor zeer nauwkeurige visuele taken zoals tekenen; direct zonlicht op het middaguur is ter vergelijking ongeveer 1.000 voetcandles. In de meeste van deze gebouwen wordt het vereiste verlichtingsniveau bereikt met armaturen die op plafondniveau zijn gemonteerd; alle verlichting op plafondniveau biedt flexibiliteit bij het gebruik van de gebouwruimten. Maar de lichtintensiteit varieert omgekeerd evenredig met het kwadraat van de afstand tot de bron; dus als een armatuur op een afstand van één meter een lichtintensiteit van 40 footcandles geeft, zal deze op twee meter een lichtintensiteit van 10 footcandles geven. Daarom kunnen aanzienlijke energiebesparingen worden gerealiseerd door een minimaal omgevingslichtniveau (bijvoorbeeld 15 voetlicht) te laten produceren door aan het plafond gemonteerde armaturen en taakverlichting aan te brengen dicht bij werkoppervlakken waar hogere intensiteiten nodig zijn. Daglicht van ramen en dakramen wordt ook gebruikt in deze gebouwen, en er zijn wiskundige modellen ontwikkeld die de prestaties nauwkeurig voorspellen.
Communicatiesystemen zijn van toenemend belang en complexiteit in commerciële, institutionele en industriële gebouwen. Zo zijn de communicatiedraden voor telefoons, omroepsystemen, en computerdata vrij om vele wegen door het gebouw te nemen, met inbegrip van verticale verhogingen, plafond sandwichruimten, en draadwegen in vloerplaten gelijkend op die van elektrische stroomdraden. Waar de dichtheid van draden zeer hoog oploopt – bijvoorbeeld in computerruimten of waar veel kleine computerterminals zijn geïnstalleerd – worden verhoogde vloersystemen gebruikt. Verwijderbare vloerpanelen worden gemonteerd op metalen buizen die op de vloerplaat rusten, waardoor een plenum ontstaat waarin de nodige bedrading kan worden aangebracht.
Een aantal systemen in gebouwen wordt bestuurd door computers of microprocessoren. In bepaalde atmosfeer systemen zowel het interieur sensoren (zoals thermostaten) en de buitenkant diep L sensoren voeden gegevens aan een computer die het systeem voor minimale energie-uitgaven aanpast. Andere voorbeelden zijn veiligheids-, brand- en noodalarmsystemen.