Stel je voor dat je bij een voetbalwedstrijd bent en de cheerleaders roepen:
“Hoe?” “Wanneer?” “Waar?” “Waarom?” “In welke mate?” “Hoe vaak?”
Dat zijn de bijwoordelijke vragen. Woorden, zinnen en bijzinnen die deze vragen beantwoorden, functioneren als bijwoorden. U kunt de bijwoordelijke vrolijkheid gebruiken om de vragen te onthouden, en u kunt die vragen gebruiken om de ideeën in elke zin uit te werken. Neem bijvoorbeeld deze zin:
Bob giechelde.
Het is leuk genoeg, maar het vertelt ons niet hoe hij giechelde.
Bob giechelde als een nerveuze hamster.
Maar wanneer giechelde hij?
Toen Sheri hem ten dans vroeg, giechelde Bob als een nerveuze hamster.
En waarom giechelde hij?
Toen Sheri hem ten dans vroeg, giechelde Bob als een nerveuze hamster omdat hij haar stiekem wel leuk vond.
Je turn Turn Maak van de kale zinnen hieronder een verhaal. Werk elke zin uit door woorden, zinnen of bijzinnen toe te voegen die antwoord geven op enkele van de bijwoordelijke vragen:
“Hoe?” “Wanneer?” “Waar?” “Waarom?” “In welke mate?” “Hoe vaak?”
1. Sheri bloosde.
2. Bob stamelde.
3. Sheri draaide zich om.
4. Bob volgde.
5. Hij verontschuldigde zich.
6. Zij accepteerde.
7. Ze dansten.
8. Bob bedankte haar.
9. Sheri glimlachte.
10. Bob zuchtte.