Ambroise Paré was een vernieuwende Franse chirurgijn die als koninklijk chirurgijn diende voor een aantal Franse koningen, waaronder Henri II. Na in de leer te zijn geweest bij een barbier, ging Paré in 1536 in het leger en bracht een groot deel van de volgende 30 jaar door als militair chirurgijn. Hij verbeterde of vond vele technieken uit, vooral bij de behandeling van oorlogsverwondingen.
Veel chirurgen deden ervaring op in de oorlog, en Paré was geen uitzondering. Het was in die tijd gebruikelijk dat chirurgen wonden dichten door middel van cauterisatie, maar bij zijn eerste klus als oorlogschirurgijn in 1536 had Paré geen kokende olie meer waarmee de wonden van de soldaat op deze manier werden dichtgemaakt. In plaats daarvan maakte hij een tinctuur van eierdooier, terpentijn en rozenolie. Tot zijn verbazing waren de soldaten die met de tinctuur waren behandeld, de volgende ochtend in een veel betere conditie dan degenen die met kokende olie waren behandeld.
Paré verwierp ook cauterisatie om wonden na amputatie te dichten. In plaats daarvan gebruikte hij ligaturen om de bloedvaten af te binden. Hoewel dit minder pijnlijk was voor de patiënt, konden de ligaturen infecties, complicaties en de dood veroorzaken, zodat zij niet zo snel door andere chirurgen werden overgenomen.
Hij was ook geïnteresseerd in de toepassing van nieuwe anatomische ideeën – zoals die van Andreas Vesalius – ontwikkelde een aantal instrumenten en kunstledematen, en introduceerde nieuwe ideeën in de verloskunde.
Zijn befaamde werk als krijgschirurgijn, en daarna als chirurgijn in Parijs, samen met de publicatie van zijn boek Les Oeuvres in 1575, zorgden ervoor dat de technieken en ideeën van Ambroise Paré zich over Europa verspreidden. Zijn succes was ook van invloed op het begin van de statusverhoging van barbier-chirurgen.