Leden van de onderorde Heteroptera staan bekend als “echte wantsen”. Ze hebben zeer kenmerkende voorvleugels, hemelytra genoemd, waarvan de basale helft leerachtig is en de apicale helft vliezig. In rust kruisen deze vleugels elkaar om plat langs de rug van het insect te liggen. Deze insecten hebben ook langgerekte, doordringende monddelen die uit het ventrale (hypognathous) of anterieure (prognathous) deel van het kopkapsel komen. De onderkaken en bovenkaken zijn lang en draadvormig, en grijpen in elkaar om een flexibele voedingsbuis (proboscis) te vormen die niet meer dan 0,1 mm in diameter is, maar zowel een voedselkanaal als een speekselkanaal bevat. Deze styletten zijn omsloten door een beschermend omhulsel (het labium) dat tijdens het voeden verkort of terugtrekt.
De Heteroptera omvatten een gevarieerde verzameling insecten die zich aan een breed scala van habitats hebben aangepast — terrestrisch, aquatisch en semi-aquatisch. Terrestrische soorten worden vaak geassocieerd met planten. Zij voeden zich in vaatweefsels of met de voedingsstoffen die in zaden zijn opgeslagen. Andere soorten leven als aaseters in de bodem of ondergronds in grotten of mierennesten. Weer andere zijn roofdieren op een verscheidenheid van kleine geleedpotigen. Een paar soorten voeden zich zelfs met het bloed van gewervelde dieren. Bedwantsen, en andere leden van de familie Cimicidae, leven uitsluitend als ectoparasieten op vogels en zoogdieren (waaronder de mens). Aquatische Heteroptera zijn te vinden aan het oppervlak van zowel zoet als zout water, bij kustlijnen, of onder het wateroppervlak in bijna alle zoetwaterhabitats. Op enkele uitzonderingen na zijn deze insecten predatoren van andere waterorganismen.