De ochtenden in Maine zijn, in tegenstelling tot wat velen denken, geen eeuwigdurend Robert McCloskey-verhaal. Degenen die in de visserij en houtkap industrie zitten, zijn ruim voor zonsopgang op, en doen vaak zwaar werk in zware omstandigheden. Het is dus niet meer dan normaal dat sommigen hun motivatie om de dag door te komen (of te beginnen) halen uit een beetje Allen’s in hun koffie of een koud glas Allen’s met melk.
Mainers hebben allerlei bijnamen voor de meest verkochte drank van de staat (qua volume – Fireball kaneelwhiskey heeft het onlangs overtroffen in verkoop). De meeste zijn liefkozend, sommige niet, en weinig kunnen door dit tijdschrift worden afgedrukt zonder de meer deugdzame lezers van zich te vervreemden. Wat de meesten van hen begroeten zijn de fluweelzachte eigenschappen van een 60-procent likeur, op smaak gebracht met echte koffieboon extract, vermengd met iemands Oakhurst over ijs. Enerzijds raakte ik vroeger, toen ik in een slijterij werkte, geïrriteerd door de parade van terugkerende klanten die dagelijks een liter van dat spul wegzetten. (Een plastic fles van 1,75 liter kost ongeveer $15.) Aan de andere kant stoort het me wanneer ik Allen’s ironisch geserveerd of geconsumeerd zie worden, als een soort lowbrow stuntdrank, een aanfluiting voor degenen die er echt van genieten.
Allen’s populariteit in Maine is een cultding – het is een best verkochte drank precies nergens anders en min of meer onbekend buiten New England. En zoals alle cultdranken, inspireert het zeer specifieke, geritualiseerde bestellingen onder zijn fans. Goede barmannen weten welke vaste klanten hun Allen’s en melk het liefst “aan de zeer donkere kant” hebben. Andere, even toegewijde fans van het merk nemen gewoon een scheutje in hun koffie wanneer ze de oprit schoonvegen. Ikzelf neem een Rumford – half Allen’s en half Moxie, geserveerd met fijngestampt ijs. En ja, een pint glas is prima, dank je. – JOE RICCHIO
Joe Ricchio is Down East’s voormalige voedselredacteur en een Maine eetgoeroe.