Academische leesopdracht 337 – Is fotografie kunst?

Academic Reading Passage 337 – Is Photography Art?

Details Geschreven door IELTS Mentor

U moet ongeveer 20 minuten besteden aan de vragen 27-40, die zijn gebaseerd op de onderstaande leespassage.

IS FOTOGRAFIE KUNST?

Dit lijkt vandaag de dag misschien een zinloze vraag. Omringd als we zijn door duizenden foto’s, vinden de meesten van ons het vanzelfsprekend dat camerabeelden, naast het verschaffen van informatie en het verleiden van klanten, ook dienen als decoratie, een geestelijke verrijking vormen en belangrijke inzichten verschaffen in het voorbijgaande. Maar in de decennia na de ontdekking van de fotografie weerspiegelde deze vraag de zoektocht naar manieren om het mechanische medium in te passen in de traditionele schema’s van artistieke expressie.

De veel gepubliceerde uitspraak van de schilder Paul Delaroche dat de daguerreotypie* het einde van de schilderkunst betekende, is verbijsterend omdat deze slimme kunstenaar ook het nut van het medium voor grafische kunstenaars voorspelde in een brief uit 1839. Toch is het symptomatisch voor de schommeling tussen de regelrechte afwijzing en de gekwalificeerde aanvaarding van het medium die vrij typisch was voor het artistieke establishment. De discussie over de rol van de fotografie in de kunst was bijzonder levendig in Frankrijk, waar de binnenlandse politiek van die tijd een grote groep kunstenaars had gecreëerd, maar ook in Engeland werd er veel over gesproken. In beide landen was de publieke belangstelling voor dit onderwerp een weerspiegeling van de overtuiging dat nationaal aanzien en prestaties in de kunsten met elkaar samenhingen.

Uit de wirwar van tegenstrijdige verklaringen en verhitte artikelen over dit onderwerp, kwamen drie belangrijke standpunten over de mogelijkheden van de camerakunst naar voren. De eenvoudigste, die door veel schilders en een deel van het publiek werd aangehangen, was dat foto’s niet als ‘kunst’ mochten worden beschouwd omdat zij waren gemaakt met een mechanisch apparaat en door fysische en chemische verschijnselen in plaats van door menselijke hand en geest; voor sommigen leken camerabeelden meer gemeen te hebben met door machines in een molen vervaardigde stoffen dan met door inspiratie gestookte handgemaakte creaties. De tweede opvatting, die door schilders, sommige fotografen en sommige critici werd gedeeld, was dat foto’s nuttig konden zijn voor de kunst, maar in scheppend vermogen niet moesten worden gelijkgesteld aan tekenen en schilderen. Door ervan uit te gaan dat het procédé vergelijkbaar was met andere technieken zoals etsen en lithografie, realiseerden zich tenslotte vrij veel mensen dat camerabeelden even belangrijk waren of konden zijn als handgemaakte kunstwerken en dat zij een positieve invloed zouden kunnen hebben op de kunsten en op de cultuur in het algemeen.

Kunstenaars reageerden op verschillende manieren op de fotografie. Veel portretschilders – met name miniaturisten – die beseften dat fotografie het ‘handschrift aan de wand’ was, gingen zich bezighouden met daguerreotypie of papierfotografie in een poging hun carrière te redden; sommigen verwerkten het in de schilderkunst, terwijl anderen het schilderen helemaal afzworen. Weer andere schilders, waaronder de Franse schilder Jean-Auguste-Dominique Ingres, begonnen vrijwel onmiddellijk de fotografie te gebruiken om hun eigen werk vast te leggen en om zichzelf te voorzien van bronmateriaal voor poses en achtergronden, terwijl zij tegelijkertijd de invloed ervan op hun visie of de aanspraken ervan als kunst krachtig ontkenden.

De opvatting dat foto’s de moeite waard kunnen zijn voor kunstenaars werd uitvoerig verwoord door Lacan en Francis Wey. De laatste, een kunst- en literatuurcriticus, die uiteindelijk erkende dat camerabeelden zowel inspirerend als informatief konden zijn, suggereerde dat zij zouden leiden tot een grotere natuurlijkheid in de grafische weergave van anatomie, kleding, gelijkenis, expressie, en landschap. Door foto’s te bestuderen, zouden ware kunstenaars, zo beweerde hij, verlost worden van ondergeschikte taken en vrij komen om zich te wijden aan de belangrijkere spirituele aspecten van hun werk.

Wey liet in het midden wat de onbekwame kunstenaar als alternatief zou kunnen doen, maar volgens de invloedrijke Franse criticus en dichter Charles Baudelaire, die in 1859 schreef naar aanleiding van een fototentoonstelling, zouden luie en ongetalenteerde schilders fotografen worden. Baudelaire, gedreven door zijn geloof in kunst als verbeeldingsvolle belichaming van gecultiveerde ideeën en dromen, beschouwde fotografie als “een zeer nederige dienaar van kunst en wetenschap”; een medium dat grotendeels niet in staat was de “uiterlijke werkelijkheid” te overstijgen. Voor deze criticus was fotografie verbonden met ‘de grote industriële waanzin’ van die tijd, die in zijn ogen desastreuze gevolgen had voor de spirituele kwaliteiten van leven en kunst.

Eugene Delacroix was de meest vooraanstaande van de Franse kunstenaars die de fotografie verwelkomden als hulpje, maar haar beperkingen erkenden. Hij betreurde het dat ‘zo’n wonderbaarlijke uitvinding’ pas zo laat in zijn leven was gekomen, maar hij nam toch lessen in daguerreotypie, en gaf opdracht tot het maken en verzamelen van foto’s. Delacroix’ enthousiasme voor het medium blijkt uit een dagboekaantekening waarin hij opmerkt dat als foto’s naar behoren zouden worden gebruikt, een kunstenaar “zichzelf tot hoogten zou kunnen verheffen die wij nog niet kennen”.

De vraag of de foto een document of kunst was, wekte ook in Engeland belangstelling. De belangrijkste uitspraak in deze kwestie was een niet-ondertekend artikel waarin werd geconcludeerd dat fotografie weliswaar een rol te spelen had, maar niet moest worden ‘gedwongen’ tot ‘concurrentie’ met kunst; een strenger standpunt bracht criticus Philip Gilbert Hamerton ertoe camerabeelden af te doen als ‘smal in bereik, nadrukkelijk in bewering, één waarheid zeggend voor tien onwaarheden’.

Deze schrijvers weerspiegelden het verzet van een deel van de culturele elite in Engeland en Frankrijk tegen de ‘verarming van de kunst’ die de toenemende acceptatie en aankoop van camerabeelden door de middenklasse vertegenwoordigde. Door de technologie werden fotografische beelden een alledaags beeld in de etalages van Regent Street en Piccadilly in Londen en de commerciële boulevards van Parijs. In Londen bijvoorbeeld waren er in die tijd ongeveer 130 handelszaken waar portretten, landschappen en fotografische reproducties van kunstwerken konden worden gekocht. Deze aantrekkingskracht op de middenklasse overtuigde de elite ervan dat foto’s een verlangen naar realisme in plaats van idealisme zouden aanwakkeren, ook al erkenden sommige critici dat het werk van individuele fotografen een verheffende stijl en inhoud kon vertonen die in overeenstemming was met de definiërende kenmerken van kunst.

Deze schrijvers weerspiegelden het verzet van een deel van de culturele elite in Engeland en Frankrijk tegen de ‘goedkoopmaking van de kunst’ die de toenemende acceptatie en aankoop van camerabeelden door de middenklasse vertegenwoordigde. Door de technologie werden fotografische beelden een alledaags beeld in de etalages van Regent Street en Piccadilly in Londen en de commerciële boulevards van Parijs. In Londen bijvoorbeeld waren er in die tijd ongeveer 130 handelszaken waar portretten, landschappen en fotografische reproducties van kunstwerken konden worden gekocht. Deze aantrekkingskracht op de middenklasse overtuigde de elite ervan dat foto’s een verlangen naar realisme in plaats van idealisme zouden aanwakkeren, ook al erkenden sommige critici dat het werk van individuele fotografen een verheffende stijl en inhoud kon vertonen die in overeenstemming was met de bepalende kenmerken van kunst.
* de naam die werd gegeven aan de eerste commercieel succesvolle fotografische beelden.

Vragen 27-30

Kies de juiste letter, A, B, C of D.

Schrijf je antwoorden in de vakken 27-30 op je antwoordblad.
27. Wat is het belangrijkste punt van de schrijver in de eerste alinea?
A. fotografie wordt voor veel verschillende doeleinden gebruikt.
B. fotografen en kunstenaars hebben dezelfde hoofddoelen.
C. Fotografie is niet altijd een algemeen aanvaarde kunstvorm geweest.
D. fotografen van nu zijn creatiever dan die van vroeger.
28. Welke publieke opvatting over kunstenaars werd gedeeld door de Fransen en de Engelsen?
A. dat alleen kunstenaars de ware waarden van een cultuur konden weerspiegelen
B. dat alleen kunstenaars gekwalificeerd waren om fotografie te beoordelen
C. dat kunstenaars werk konden verliezen als gevolg van fotografie
D. dat succes van kunstenaars het internationale profiel van een land verhoogde
29. Wat bedoelt de schrijver met “het handschrift op de muur” in de tweede regel van alinea 4?
A. een voorbeeld van slecht talent
B. een boodschap die niet te vertrouwen is
C. een reclame voor iets nieuws
D. een signaal dat er iets ergs gaat gebeuren
30. Wat was het gevolg van de wijdverbreide beschikbaarheid van foto’s voor de middenklasse? De hoogst opgeleiden maakten zich zorgen over de invloed ervan op de smaak van het publiek.
B. Het hielp kunstenaars de verdiensten van de fotografie te waarderen.
C. Er werden verbeteringen aangebracht in de fotografische methoden.
D. Het leidde tot een verlaging van de prijs van foto’s.

Vragen 31-34
Volledig de samenvatting van alinea 3 met behulp van de onderstaande lijst van woorden, A-G.

Noteer uw antwoorden in de vakken 31-34 op uw antwoordblad.
A) inventief C) heilzaam E) gemengd G) inferieur
B) gelijksoortig D) volgend F) gerechtvaardigd

Camerakunst

In de begindagen van de fotografie waren de meningen over haar toekomst 31 ………………………., maar er kwamen drie duidelijke standpunten naar voren. Een groot aantal kunstenaars en gewone mensen zag foto’s als 32 ………………………. schilderijen, vanwege de manier waarop ze werden gemaakt. Een andere populaire opvatting was dat foto’s een rol zouden kunnen spelen in de kunstwereld, ondanks het feit dat de fotograaf minder 33…………………………. Ten slotte vermoedde een kleiner aantal mensen dat de invloed van fotografie op kunst en samenleving 34………………………

Vragen 35-40
Kijk naar de volgende beweringen en de lijst van personen, A-E, hieronder.
Plaats elke bewering bij de juiste persoon.

Schrijf de juiste letter, A-E, in de vakjes 35-40 op je antwoordblad.

35. Hij beweerde dat fotografie schilderijen realistischer zou maken.
36. Hij belichtte de beperkingen en misleidingen van de camera.
37. Hij documenteerde zijn productie van kunstwerken door zijn werken te fotograferen.
38. Hij wees op de mogelijkheden van fotografie om artistiek talent te verrijken.
39. Hij baseerde sommige van de scènes in zijn schilderijen op foto’s.
40. Hij vond dat fotografie deel uitmaakte van de trend naar meer mechanisatie.
A. Jean-Auguste-Dominique Ingres
B. Francis Wey
C. Charles Baudelaire
D. Eugene Delacroix
E. Philip Gilbert Hamerton

Klik op de knop om de antwoorden te tonen/te verbergen.

Antwoord:
27. C
28. D
29. D
30. A
31. E
32. G
33. A
34. C
35. B
36. E
37. A
38. D
39. A
40. C

Antwoorden tonen/verbergen

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.